ECLI:NL:RBNHO:2014:11811

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
C-15-202653 - FA RK 13-1444
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning en gerechtelijke vaststelling van vaderschap met internationale aspecten

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 17 december 2014 uitspraak gedaan over de ontkenning van het vaderschap en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De moeder, die de Iraakse nationaliteit heeft, heeft verzocht om de ontkenning van het vaderschap van [naam 1] en de vaststelling van het vaderschap van haar huidige partner [naam 2]. De moeder heeft haar verzoek gebaseerd op de stelling dat [naam 1] niet de biologische vader van de kinderen is, maar [naam 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, waardoor het Nederlandse recht van toepassing is. De rechtbank heeft de ontkenning van het vaderschap van [naam 1] gegrond verklaard en het vaderschap van [naam 2] vastgesteld, onder de voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [naam 1] in kracht van gewijsde is gegaan. De bijzondere curator heeft het verzoek van de moeder ondersteund en geadviseerd om het vaderschap van [naam 2] vast te stellen, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de kinderen de geslachtsnaam [geslachtsnaam] zullen dragen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een termijn van drie maanden gesteld voor het instellen van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
ontkenning van het vaderschap
gerechtelijke vaststelling van het vaderschap
zaak-/rekestnr.: C/15/202653 / FA RK 13-1444
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 17 december 2014
in de zaak van:
ontkenning vaderschap:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.J.J.M. Wijngaard, kantoorhoudende te Haarlem,
--tegen--
[naam 1],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna mede te noemen: [naam 1],
en
vaststelling vaderschap:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.J.J.M. Wijngaard, kantoorhoudende te Haarlem,
--tegen--
[naam 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [naam 2],
De kinderen worden vertegenwoordigd door mr. [bijzondere curator], bijzondere curator.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift in de zaak tot ontkenning vaderschap, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 26 april 2013,
- het aanvullende verzoek van de moeder, strekkende tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, ingekomen op 12 mei 2014
- het advies van 18 september 2014 van de bijzondere curator, mr. [bijzondere curator],
- de overige stukken van de moeder van 21 juni 2013, 9 mei en 11 juni 2014.
1.2
De behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 oktober 2014 in aanwezigheid van de moeder, bijgestaan door haar advocaat en [naam 2]. Voorts was aanwezig een tolk voor de Iraakse taal. Tevens was ter zitting aanwezig de bijzondere curator mr. [bijzondere curator].
1.3
De behandeling heeft gelijktijdig plaatsgevonden met rekestnummer C/15/196189/FA RK 12-3210.
1.4
[naam 1] is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet verschenen.
1.5
Op verzoek van de rechtbank heeft mr. Wijngaard na afloop van de zitting alsnog een stuk in het geding gebracht.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
De moeder is op [huwelijksdatum] te [plaats] gehuwd met [naam 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. Bij beschikking van deze rechtbank van 29 mei 2013 is het huwelijk tussen de moeder en [naam 1] (in de beschikking vermeld als [naam 1]) nietig verklaard. Deze beslissing is op 14 maart 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.
2.2
Uit de moeder is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren het kind [het kind], welk kind op 3 april 2009 als ongeboren vrucht is erkend door [naam 2]. Uit de moeder is voorts op [geboortedatum] in [geboorteplaats] geboren het kind [het kind].
Ten tijde van de geboorte en van de erkenning van [het kind] was bij de burgerlijke stand niet bekend dat de moeder gehuwd was met [naam 1]; ten tijde van de geboorte van [het kind] wel.
2.3
Bij beschikking van heden (rekestnummer C/15/196189 / FA RK 12-3210) heeft deze rechtbank op verzoek van de officier van justitie de doorhaling gelast van de akte van erkenning, toegevoegd aan de geboorteakte nr. 1G1447 van het jaar 2009 van de gemeente Haarlem betreffende voormeld kind [het kind]. Tevens is de verbetering en aanvulling gelast van genoemde geboorteakte, in die zin dat voormelde vadergegevens van [naam 1] worden aangevuld, met wijziging van de geslachtsnaam van het kind in [naam 1].
2.4
Bij beschikking van deze rechtbank van 9 juli 2014 is mr. [bijzondere curator], advocaat te Haarlem, tot bijzondere curator over de kinderen benoemd.

3.Verzoek

3.1
Het inleidende verzoek van de moeder strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van het voornoemde kinderen.
3.2
De moeder heeft haar verzoek gebaseerd op de stelling dat niet [naam 1] de biologische vader van de kinderen is, maar haar huidige partner [naam 2].
3.3
Het aanvullende verzoek strekt tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [naam 2] als bedoeld in artikel 1: 207 van het Burgerlijk Wetboek ten aanzien van beide kinderen.
3.4
De moeder stelt dat [naam 2] de verwekker van beide kinderen is.

4.Verweer

4.1
[naam 1] heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap.
4.2
[naam 2] heeft beaamd dat hij de verwekker van de kinderen is en hij heeft uitdrukkelijk ingestemd met toewijzing van het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van zijn vaderschap ten aanzien van beide kinderen.

5.Beoordeling

Ontkenning vaderschap
5.1
De moeder heeft verklaard dat zij de Iraakse nationaliteit heeft. [naam 1] is hier te lande onbekend en de rechtbank beschikt niet over enig document waaruit zijn nationaliteit blijkt. De rechtbank gaat er daarom vanuit de [naam 1] een onbekende nationaliteit heeft.
5.2
Gelet op het voorgaande draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt.
Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder en de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
5.3
Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.
De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van het bepaalde in artikel 93 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.4
Of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in art. 92 van Boek 10 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning van het vaderschap kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de man of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de moeder en de man elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat nu niet vaststaat dat de moeder en [naam 1] een gemeenschappelijke nationaliteit hebben, de moeder in Nederland woonachtig is, terwijl de verblijfplaats van [naam 1] onbekend is, het Nederlandse recht van toepassing is op het verzoek omdat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
5.6
Het verzoek van de moeder ten aanzien van [het kind] is binnen de termijn van artikel 1:200 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek ingediend.
5.7
De bijzondere curator heeft het verzoek ten aanzien van [het kind] overgenomen, nu is gebleken dat de moeder dit verzoek niet binnen voormelde wettelijke termijn heeft ingediend en de bijzondere curator zulks in het belang van de minderjarige acht.
5.8
De bijzondere curator heeft geadviseerd, gelet op de belangen van de minderjarigen, het verzoek tot ontkenning van het vaderschap ten aanzien van beide kinderen toe te wijzen. Zij heeft daarbij met name meegewogen dat beide kinderen opgroeien in het gezin van de moeder en de biologische vader van de kinderen, [naam 2], van wie de moeder heeft verzocht het vaderschap ten aanzien van beide kinderen vast te stellen.
5.9
Gelet op het vorenstaande kan het verzoek van de moeder ten aanzien van [het kind] en het verzoek van de bijzondere curator ten aanzien van [het kind] als onweersproken worden toegewezen, nu de rechtbank zulks in het belang van de kinderen acht en niet is gebleken dat deze verzoeken onrechtmatig of ongegrond zijn.
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
5.1
De moeder heeft verklaard dat zij de Iraakse nationaliteit heeft. Zij verblijft sinds 2007 in Nederland en bij beschikking van 22 september 2009 is aan haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet toegekend met ingang van 31 oktober 2007, geldig tot 31 oktober 2012. Uit de na afloop van de zitting door de advocaat van de moeder op verzoek van de rechtbank verstrekte informatie blijkt genoegzaam dat de moeder ook thans nog over een verblijfsvergunning als hiervoor bedoeld beschikt. Inmiddels heeft de moeder de Nederlandse nationaliteit aangevraagd.
[naam 2] bezit de Iraakse en de Nederlandse nationaliteit.
5.11
De onderhavige zaak draagt dus een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter ook ten aanzien van dit verzoek rechtsmacht toekomt.
Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder, [naam 2] en beide kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
5.12
Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.
De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van het bepaalde in artikel 97 van Boek 10 BW.
5.13
Of en onder welke voorwaarden het vaderschap van een man gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de man en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat van hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
5.14
Op grond van artikel 10:17 BW wordt de persoonlijke staat van de vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning in de zin van artikel 28 of artikel 33 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, beheerst door het recht van zijn woonplaats. Onder persoonlijke staat dient naar het oordeel van de rechtbank begrepen te worden de vraag welk recht van toepassing is op het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de uit de moeder geboren kinderen.
5.15
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek.
5.16
Het verzoek van de moeder is binnen de termijn genoemd in artikel 1:207 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek ingediend.
5.17
De bijzondere curator heeft geadviseerd het vaderschap van [naam 2] ten aanzien van beide kinderen vast te stellen.
5.18
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan het verzoek van de moeder als onweersproken worden toegewezen, nu de rechtbank zulks in het belang van de kinderen acht en niet is gebleken dat deze verzoeken onrechtmatig of ongegrond zijn. Nu echter artikel 1:207 lid 2 BW in de weg staat aan vaststelling van het vaderschap van [naam 2], zolang de minderjarigen nog in familierechtelijke betrekking staan tot [naam 1], zal de rechtbank de vaststelling van het vaderschap ten aanzien van de kinderen uitspreken onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap ten aanzien van [naam 1] in kracht van gewijsde is gegaan.
5.19
Bij gelegenheid van de erkenning van het oudste kind is als naam/geslachtsnaam [het kind] opgenomen. Bij Koninklijk Besluit van 15 april 2010 is de geslachtsnaam van genoemd kind vastgesteld als [geslachtsnaam] en de voornaam als [voornaam]. De moeder en [naam 2] hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het gelijktijdig behandelde verzoek van de officier tot doorhaling van de erkenning en wijziging van de achternaam van [voornaam] in [achternaam], dient te worden afgewezen omdat zijn achternaam bij toewijzing van het verzoek tot ontkenning vaderschap en vaststelling van het vaderschap van [geslachtsnaam], wederom [geslachtsnaam] zal zijn. Gelet op artikel 1:5 BW stelt de rechtbank vast dat de moeder en [naam 2] daarmee gezamenlijk hebben verklaard dat de kinderen de geslachtsnaam [geslachtsnaam] zullen dragen.

6.Beslissing

De rechtbank:
Ontkenning vaderschap
6.1
Verklaart gegrond de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van [naam 1] ten aanzien van de kinderen:
- [het kind], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats];
- [het kind], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats].
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
6.2
Stelt - onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [naam 1] in kracht van gewijsde is gegaan -vast het vaderschap van [naam 2] ten aanzien van de kinderen:
- [het kind], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats];
- [het kind], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats].
6.3
Stelt vast dat de ouders gezamenlijk hebben verklaard dat voormelde kinderen de geslachtnaam “[geslachtsnaam]” zullen hebben.
6.4
Draagt de griffier – op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Haarlem.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. van Dam, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. Struijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2014.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.