ECLI:NL:RBNHO:2014:11932

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 september 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
14/773 en 14/774
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schadevergoeding na voorlopige hechtenis en verzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 15 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Rooij. Het verzoekschrift, gedateerd 18 april 2014, strekte tot toekenning van schadevergoeding ten laste van de Staat, naar aanleiding van de ondergane voorlopige hechtenis en verzekering. Verzoeker had zich beroepen op zijn zwijgrecht, wat volgens de rechtbank heeft bijgedragen aan de schade die hij nu verzoekt te vergoeden. De rechtbank overweegt dat verzoeker zelf verantwoordelijk is voor het ontstaan en de omvang van de schade, aangezien zijn proceshouding heeft geleid tot het voortduren van de voorlopige hechtenis. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in redelijkheid niet kon worden gevergd om de schade te voorkomen of te beperken. De rechtbank wijst het verzoek tot schadevergoeding af, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn. De beslissing is genomen in een enkelvoudige raadkamer, waarbij ook de officier van justitie, mr. M. van Hulsel, aanwezig was. De rechtbank heeft de zaak behandeld in het openbaar en de uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. L. de Jong.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummers: 14/773 (89 Sv) en 14/774 (591a Sv)
Parketnummer: 15/740774-13
Uitspraakdatum: 15 september 2014
Beschikking(art. 89 en 591a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 22 april 2014 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. M.J. van Rooij, advocaat, ingediend verzoekschrift, gedateerd 18 april 2014, van
[verzoeker], verzoeker,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
domicilie kiezende te [adres], ten kantore van mr. Van Rooij voornoemd.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van:
  • € 1.270,-, ter zake van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden ten
  • € 540,-, wegens de kosten van bijstand met betrekking tot het opstellen, indienen en behandelen van het onderhavige verzoekschrift.
Op 1 september 2014 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Rooij voornoemd. Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. M. van Hulsel.

2.Beoordeling

De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door het onherroepelijk worden van het vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 30 januari 2014, waarbij verzoeker van het hem tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het door verzoeker ondertekende verzoekschrift is tijdig ingediend.
Verzoeker is op 9 juli 2013 in verzekering gesteld en in de loop van 23 juli 2013 in vrijheid gesteld.
Op de voet van het bepaalde in de artikelen 89, 90 en 591a van het Wetboek van Strafvordering kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – aanspraak maken op vergoeding van de door deze tengevolge van ondergane vrijheidsbeneming geleden schade, respectievelijk de gemaakte kosten van een raadsman, zo daartoe althans, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij zich gedurende het voorarrest op zijn zwijgrecht heeft beroepen, omdat hij negatieve ervaringen had met het verdraaien en verkeerd interpreteren van zijn woorden door de politie en zodoende uit eigen bescherming en op advies van zijn raadsman heeft gekozen voor een beroep op zijn zwijgrecht.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de langere duur van het voorarrest door het beroep op zijn zwijgrecht door verzoeker zelf in de hand is gewerkt en dat het verzoek daarom dient te worden afgewezen.
De raadsman van verzoeker heeft er vervolgens op gewezen dat verzoeker op de zitting in de hoofdzaak vrijwel niets heeft verklaard, maar slechts heeft gezegd dat hij van niets wist en nergens mee te maken had en dat deze verklaring geen verandering zou hebben gegeven in het kader van de beoordeling van de voorlopige hechtenis. Primair stelt de raadsman zich op het standpunt dat het verzoek dient te worden toegewezen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het bedrag dient te worden gematigd.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Bij de beantwoording van de vraag of de hiervoor genoemde gronden van billijkheid aanwezig zijn dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen.
De rechtbank kent in dit verband betekenis toe onder meer aan de door de verzoeker in diens hoedanigheid van verdachte in dit strafgeding gekozen proceshouding. Op zichzelf heeft een verdachte uiteraard het recht om de tijdens de preventieve hechtenis aan hem gestelde vragen niet te beantwoorden. Hij heeft immers een zwijgrecht. Verzoeker heeft zich in deze zaak ook beroepen op dat recht. Het door hem herhaald gedane beroep op het hem toekomende zwijgrecht heeft echter bijgedragen aan het voortduren van de tegen hem toegepaste verzekering en voorlopige hechtenis. Daarmee heeft verzoeker zelf bijgedragen aan het ontstaan en vergroten van de schade waarvan hij in de onderhavige procedure om vergoeding verzoekt.
Verzoeker is op 9 juli 2013 als verdachte aangehouden nadat tegen hem de ernstige verdenking was ontstaan van medeplichtigheid aan de hem ten laste gelegde feiten. Uit de stukken in het strafdossier blijkt dat de verzoeker zich tijdens het vooronderzoek geheel op zijn zwijgrecht heeft beroepen ten aanzien van vragen over diens betrokkenheid bij de hem ten laste gelegde feiten. Verzoeker heeft zelf verklaard niet bij de politie een verklaring te willen afleggen in verband met negatieve eerdere ervaringen. Echter, ook bij het verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris in het kader van de vordering tot inbewaringstelling, heeft verzoeker zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Eerst ter terechtzitting van de politierechter heeft de verzoeker een verklaring afgelegd. Anders dan zijn raadsman bij de mondelinge behandeling van het verzoekschrift verklaarde, is verdachte uitgebreid geweest in die verklaring. Hij heeft een ‘alternatief scenario’ gegeven voor de hem belastende feiten. De politierechter heeft vervolgens geoordeeld dat zij daardoor zodanige twijfel had gekregen, dat zij de verdachte heeft vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande is het voortduren van de preventieve hechtenis van de verzoeker dan ook mede te wijten aan de proceshouding van de verzoeker. Indien verzoeker zijn ‘alternatieve’ scenario direct had gegeven, had op dat moment beoordeeld kunnen worden of er nog ernstige bezwaren of gronden waren om hem (langer) vast te houden.
Verzoeker is er zodoende niet in geslaagd aannemelijk te maken dat in redelijkheid niet van hem kon worden gevergd het ontstaan van zijn schade te voorkomen, althans de omvang daarvan te beperken. De tegen verzoeker bevolen verzekering en voorlopige hechtenis moeten daarom als aan de door hem gekozen proceshouding verbonden gevolgen te worden aangemerkt. Die gevolgen behoren voor zijn rekening en risico te blijven.
Gezien het voorgaande dient het verzoek tot toekenning van schadevergoeding te worden afgewezen, omdat gronden van billijkheid ontbreken.
Het verzoek zal mitsdien worden afgewezen.

3.Beslissing

De rechtbank:
Wijst het verzoek af.

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. de Jong, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2014.