In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 15 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Rooij. Het verzoekschrift, gedateerd 18 april 2014, strekte tot toekenning van schadevergoeding ten laste van de Staat, naar aanleiding van de ondergane voorlopige hechtenis en verzekering. Verzoeker had zich beroepen op zijn zwijgrecht, wat volgens de rechtbank heeft bijgedragen aan de schade die hij nu verzoekt te vergoeden. De rechtbank overweegt dat verzoeker zelf verantwoordelijk is voor het ontstaan en de omvang van de schade, aangezien zijn proceshouding heeft geleid tot het voortduren van de voorlopige hechtenis. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in redelijkheid niet kon worden gevergd om de schade te voorkomen of te beperken. De rechtbank wijst het verzoek tot schadevergoeding af, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn. De beslissing is genomen in een enkelvoudige raadkamer, waarbij ook de officier van justitie, mr. M. van Hulsel, aanwezig was. De rechtbank heeft de zaak behandeld in het openbaar en de uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. L. de Jong.