ECLI:NL:RBNHO:2014:11945

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
C/15/215730 / HA RK 14/46
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet tijdig gedaan; verzoeker niet ontvankelijk

In deze zaak heeft verzoeker op 12 juni 2014 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters mr. M.J.M. Verpalen en mr. M. Daalmeijer, die betrokken waren bij een ontnemingszaak. Het verzoek is door de rechtbank ontvangen op 16 juni 2014. De wrakingskamer heeft op 5 augustus 2014 de zaak behandeld, waarbij verzoeker en zijn raadsman mr. J.A. Meijer aanwezig waren. De gewraakte rechters en de officier van justitie mr. C.J. Zweers waren niet aanwezig. Verzoeker stelde dat hij was veroordeeld op basis van gemanipuleerde bewijsmiddelen in een eerdere strafzaak, en dat dit de reden was voor zijn wrakingsverzoek. Hij betoogde dat de rechters vooringenomen waren en dat zij niet bereid waren om onderzoek te doen naar de bewijsstukken die aan de ontnemingsvordering ten grondslag lagen.

De rechters hebben in hun verweer aangegeven dat tijdens de regiezitting van 12 mei 2014 voldoende ruimte was gegeven aan verzoeker om zijn bezwaren te uiten. De rechtbank oordeelde dat de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek op de zitting van 12 mei 2014 bekend waren voor verzoeker en zijn raadsman. Daarom had het verzoek om wraking tijdig ingediend moeten worden, wat niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet ontvankelijk was in zijn verzoek tot wraking, omdat het verzoek te laat was ingediend.

De beslissing werd genomen door de wrakingskamer, bestaande uit mr. J.M. Janse van Mantgem als voorzitter, en de leden mr. Ch. van Dijk en mr. S. Jongeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 19 augustus 2014, waarbij de rechtbank ook bepaalde dat het proces in de ontnemingszaak voortgezet moest worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/215730 / HA RK 14/46
Beslissing van 19 augustus 2014
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
raadsman mr. J.A. Meijer, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft bij brief van 12 juni 2014, door de rechtbank ontvangen op 16 juni 2014, schriftelijk de wraking verzocht van mr. M.J.M. Verpalen en mr. M. Daalmeijer, rechters in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie straf, locatie Haarlem, aanhangige ontnemingszaak met als parketnummer 15/996506-08 (hierna te noemen: de ontnemingszaak).
1.2
De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben bij brief van 22 juli 2014 schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is behandeld op de openbare zitting van de wrakingskamer van 5 augustus 2014. Verzoeker, de gewraakte rechters en de officier van justitie mr. C.J. Zweers (verbonden aan het Functioneel Parket te Amsterdam) zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.A. Meijer en zijn raadsvrouw K. ter Hart. De gewraakte rechters en de officier van justitie hebben van de geboden gelegenheid, zonder bericht, geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. Verzoeker is op 27 januari 2012 door de rechtbank Noord-Holland, met onder andere mr. M.J.M. Verpalen en mr. M. Daalmeijer als rechters, in de strafzaak met als parketnummer 15/996506-08 veroordeeld. In deze strafzaak (in eerste aanleg) vormde het document D-2840 een belangrijk belastend bewijsstuk. Verzoeker is tegen de uitspraak van 27 januari 2012 in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof in Amsterdam. Uit nader onderzoek in hoger beroep is gebleken dat de datum van D-2840 niet juist is; deze datum is niet 24 oktober 2008, maar 3 december 1999. Daarbij merkt verzoeker op dat bij de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg hem een document D-2840 met als datum 24 oktober 1998 is voorgehouden. Verzoeker concludeert dat hij is veroordeeld op gemanipuleerde bewijsmiddelen en stelt vast dat deze stukken thans ook ten grondslag liggen aan de ontnemingsvordering. Op deze gronden – die in de ogen van verzoeker onvolledig zijn opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 12 mei 2014 – heeft verzoeker op de regiezitting van 12 mei 2014 om aanhouding van de behandeling van de ontnemingszaak verzocht, tot nadat de kwestie rond de gemanipuleerde bewijsmiddelen door het gerechtshof is behandeld. Dit verzoek is door de rechtbank, met onder andere mr. Verpalen en mr. Daalmeijer als rechters, afgewezen. In het proces-verbaal van de zitting van 12 mei 2014 staat dat de voorzitter heeft gezegd dat het bij de behandeling van de ontnemingsvordering niet opnieuw over de inhoud van de strafzaak gaat. De rechtbank neemt in genoemd proces-verbaal van de zitting de facto al een beslissing in de ontnemingszaak, namelijk dat het onderzoek naar de datering van D-2840 c.q. naar de manipulatie van stukken er voor de rechtbank in de ontnemingszaak niet toe zal doen. De gewraakte rechters hebben daarmee blijk gegeven van een vooringenomen overtuiging ter zake de uitkomst van de zaak alsmede van een ongerechtvaardigde weigering zelfs maar onderzoek naar het verweer van verzoeker te willen doen. Zelfs al zou de rechtbank de datum op D-2840 nader willen onderzoeken, dan nog zou dit leiden tot omstandigheden die wraking van de gewraakte rechters rechtvaardigen, omdat deze rechters dan zelf een oordeel moeten geven over door henzelf genomen beslissingen.

3.Het standpunt van de rechters

De rechters hebben – samengevat – als volgt gereageerd. Tijdens de regiezitting van 12 mei 2014 is ruimte aan verzoeker en diens raadsman gelaten om uit te leggen waarom er bezwaar is tegen (het maken van een aanvang met) de behandeling van de vordering tot ontneming als sequeel van de strafzaak. Meer informatie dan dat de gewraakte begroting in een andere periode zou zijn opgemaakt dan eerder verondersteld, is toen niet gegeven. Mede met het oog om de raadsman de gelegenheid te bieden de resultaten van de door hem bij het gerechtshof aanhangig gemaakte kwestie in te brengen in de ontnemingsprocedure, is hem voor zijn conclusie van antwoord een termijn van vier maanden gegeven. Als bespreking van de door de raadsman in de strafzaak opgeworpen kwestie indertijd van belang zou zijn geweest in verband met de bewijsbeslissing, zou de rechtbank daarop hebben gerespondeerd. Aan verzoeker werden en worden overigens geen onregelmatigheden met betrekking tot het gewraakte stuk, waarvan de inhoud bovendien niet ter discussie is komen te staan in het aanvullende onderzoek, verweten.

4.De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) wordt het verzoek om wraking gedaan zodra de feiten en omstandigheden - waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden (artikel 512 Sv) - aan de verzoeker bekend zijn geworden.
De rechtbank stelt op basis van het van de terechtzitting van 12 mei 2014 opgemaakte proces-verbaal vast, dat de feiten en omstandigheden die kennelijk voor verzoeker aanleiding zijn geweest het verzoek om wraking in te dienen, op die zitting zijn gebleken. Aangezien verzoeker en zijn raadsman, mr. J.A. Meijer, voornoemd, op de terechtzitting van 12 mei 2014 (in persoon) aanwezig waren, zijn deze feiten en omstandigheden op die zitting ook aan hen bekend geworden.
De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat het verzoek om wraking had moeten worden gedaan op of kort na de terechtzitting van 12 mei 2014. Het verzoek om wraking is echter niet eerder gedaan dan bij brief van 12 juni 2014, welke brief op 16 juni 2014 door de rechtbank is ontvangen.
Hierover bevraagd, heeft de raadsman van verzoeker bij gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van 5 augustus 2014 - naast zijn opmerking dat wraking een vergaand middel is - met name naar voren gebracht dat tijdens de terechtzitting van 12 mei 2014 de opvattingen van de rechtbank niet zo expliciet aan de orde zijn gekomen. Het proces-verbaal van deze zitting zou door de raadsman op 4 juni 2014 zijn ontvangen, waarna hij direct een verzoek tot herstel van dat proces-verbaal heeft gedaan. Toen een reactie op dit verzoek uitbleef, is verzoeker over gegaan tot wraking van de rechters, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat zij geen reden ziet te twijfelen aan de juistheid van het opgemaakte proces-verbaal van de terechtzitting van 12 mei 2014. Uit het door de raadsman gedane verzoek tot herstel van dit proces-verbaal, bij brief van 4 juni 2014, blijkt ook niet dat voor wat betreft de feiten en omstandigheden die tot de wraking hebben geleid, bij verzoeker enige onduidelijkheid heeft bestaan.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het verzoek om wraking niet tijdig is gedaan, zodat verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek moet worden verklaard.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van rechters mr. M.J.M. Verpalen en mr. M. Daalmeijer,
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechters en de officier van justitie in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3
beveelt dat het proces in de ontnemingszaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het onderhavige verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter, mr. Ch. van Dijk en mr. S. Jongeling, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2014.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.