ECLI:NL:RBNHO:2014:12270

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
22 december 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5114
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester tot sluiting woning op grond van artikel 13b Opiumwet na aantreffen drugs en wapens

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 december 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker wiens woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet door de burgemeester van Heemskerk was gesloten. De burgemeester had op 17 november 2014 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de woning van de verzoeker voor de duur van zes maanden zou worden gesloten, na de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid drugs en wapens in de woning. De verzoeker voerde aan dat de aangetroffen MDMA-pillen uitsluitend voor eigen gebruik waren en dat de sluiting van de woning in strijd was met zijn recht op 'family life' zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM.

De voorzieningenrechter overwoog dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen, gezien de hoeveelheid aangetroffen drugs die de hoeveelheid voor eigen gebruik overschreed. De rechter benadrukte dat het aan de verzoeker was om aannemelijk te maken dat de drugs niet voor verkoop of verstrekking waren bestemd, wat hij niet had kunnen doen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting had kunnen besluiten, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, waaronder zijn gezinssituatie en de impact van de sluiting op zijn leven.

De rechter concludeerde dat de belangenafweging door de burgemeester niet onredelijk was en dat de sluiting noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/5114
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 december 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Wolfrat),
en

de burgemeester van Heemskerk, verweerder

(gemachtigde: mr. M.E.T. van der Fluit).

Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat de woning die verzoeker huurt vanaf 18 december 2014 voor de duur van zes maanden wordt gesloten.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2014. Verzoeker is verschenen, vergezeld door zijn partner en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door G. Lukken.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op 22 september 2014 heeft de politie Noord-Holland in de woning die verzoeker huurt en bewoond 895 pillen met de werkzame stof MDMA, een vuurwapen, twee busjes met
pepperspray, een stroomstootwapen en munitie aangetroffen.
3. Verzoeker voert aan dat verweerder niet bevoegd was het besluit te nemen, omdat er geen sprake van is dat vanuit de woning drugs wordt verkocht, geleverd of verstrekt of daartoe aanwezig was. De aangetroffen hoeveelheid XTC-pillen, die aanzienlijk is, is voor eigen gebruik. Als gevolg van zijn uitzending als militair naar Bosnie in 1994, lijdt verzoeker aan PTSS. Hij heeft last van nachtmerries en moeite om te slapen. De pillen helpen hem om te slapen. Daarom neemt hij iedere avond ‘e’en of meerdere pillen. Verzoeker wijst erop dat zijn psychiaters op de hoogte waren van dit gebruik en dat er aanwijzingen zijn dat MDMA de symptomen van PTSS kan verlichten. Verweerder kan dan ook niet zomaar voorbij gaan aan de stelling van verzoeker dat de pillen voor eigen gebruik waren.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aangetroffen hoeveelheid MDMA-pillen in zo ruime mate de hoeveelheid overschrijdt waarvan aannemelijk is dat dit voor eigen gebruik zal zijn, dat de enkele bewering van verzoeker dat hij beter slaapt door de pillen en dat MDMA in sommige gevallen een positieve bijdrage kan leveren aan psychiatrische behandelingen, onvoldoende is om aannemelijk te maken dat hier sprake is van een hoeveelheid die (uitsluitend) voor eigen gebruik is bedoeld.
5. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraken van 11 december 2013, zaak nr. 201300425/1/A3 en zaak nr. 201300186/1/A3 en in de uitspraak van 29 januari 2014 in de zaak 201211940/1/A3, heeft overwogen, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn. Uit de tekst van het artikellid volgt dat het woord "daartoe" allereerst ziet op verkoop. Uit de tekst van het artikellid volgt ook dat het woord "daartoe" mede ziet op aflevering of verstrekking. Dit betekent dat het artikellid ook van toepassing is als in een pand drugs aanwezig zijn die elders zijn of zullen worden verkocht, maar in of vanuit het pand zullen worden afgeleverd of verstrekt. Aangenomen mag worden dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. De hoeveelheid van de in een pand aanwezige drugs kan dan ook indiceren dat deze voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn en derhalve dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van toepassing is. Om te beoordelen of de hoeveelheid erop wijst dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, waarbij een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheden voor eigen gebruik worden aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. Ook heeft de Afdeling overwogen dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een pand met zich brengt dat aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de bevoegdheid tot sluiting van dat pand kan worden ontleend.
6. Niet in geschil is dat de op 22 september 2014 aangetroffen hoeveelheid MDMA-pillen ruimschoots de hoeveelheid overschrijdt van maximaal 0,5 gram die door het Openbaar Ministerie als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt, zodat het aan verzoeker is aannemelijk te maken dat deze drugs niet bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Hierin is verzoeker niet geslaagd.
7. Ook indien ervan uit wordt gegaan dat verzoeker, zoals hij ter zitting heeft verklaard, MDMA-pillen slikt om zonder nachtmerries te kunnen slapen, is het aantal pillen dusdanig groot dat verweerder zich op het standpunt kon stellen dat de pillen niet uitsluitend voor eigen gebruik zijn en dat sprake is van een handelsvoorraad. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoeker heeft verklaard dat zijn psychiater aan hem medicatie voorschrijft waar hij ongeveer twee maanden mee vooruit kan, terwijl de hoeveelheid pillen die is aangetroffen volgens verzoeker een jaarvoorraad zouden zijn en dus veel meer is dan verzoeker in een periode van twee maanden zelf zou kunnen gebruiken. Gelet op de aanzienlijke hoeveelheid pillen, heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat de pillen uitsluitend voor eigen gebruik zijn. Dat verzoeker stelt dat hij de pillen ineens heeft gekocht omdat hij dan ‘kwantumkorting’ kreeg, dat hij niet weet wat de exacte samenstelling van de pillen is en hoeveel MDMA in de pillen zit, dat hij vanwege zijn PTSS baat heeft bij het gebruik van MDMA, dat hij heeft meegewerkt aan een onderzoek naar de effecten van MDMA bij PTSS en dat hij bij zijn voormalige psychiater een sessie heeft gehad onder invloed van MDMA, maakt het voorgaande niet anders. De aangetroffen hoeveelheid pillen is zodanig groot, dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet aannemelijk is dat deze uitsluitend voor eigen gebruik is en dat sprake is van een handelsvoorraad.
8. Gelet op het voorgaande was verweerder in dit geval bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang krachtens artikel 13b van de Opiumwet.
9. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik heeft kunnen maken.
10. Verzoeker voert in dit kader aan dat het sluiten van de woning in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verweerder heeft meteen naar het zwaarste middel gegrepen van sluiting gegrepen. Er is geen begunstigingstermijn of waarschuwing gegeven. Evenmin is gekeken naar een minder ingrijpende vorm van bestuursdwang. Dit klemt te meer, nu [woonplaats] geen beleid heeft opgesteld terwijl sluiting van de woning een inbreuk is op het recht op ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 EVRM. De motivering van het besluit moet dan ook zeer uitvoering zijn, maar dat is hier niet het geval. Verweerder wijst voorts op zijn belangen en de belangen van zijn gezinsleden, in het bijzonder zijn 7-jarige dochter die ADHD heeft en in [woonplaats] op school zit. Daarnaast wijst verweerder erop dat sluiting van de woning voor de duur van 6 maanden in feite betekent dat hij niet meer daar woonachtig kan zijn, zeker nu Woonopmaat of een andere woningbouwcorporatie hem geen woning meer zal willen aanbieden. Verzoeker beschikt niet over andere woonruimte en verweerder heeft te weinig tijd gegeven om andere woonruimte te kunnen vinden.
11. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het feit dat verzoeker
op dit moment geen vervangende woonruimte heeft voor zijn gezin geen reden is om af te zien van sluiting. Wel is het een indicatie om de sluiting niet per direct in te laten gaan, maar verzoeker gedurende een maand gelegenheid te bieden om vervangende woonruimte te zoeken.
12. In de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2043) is bepaald dat in het licht van de vergaande bevoegdheden die in artikel 13b van de Opiumwet aan verweerder zijn toegekend, de rechter sluitingsbevelen die zijn genomen op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op terughoudende wijze dient te toetsen. Ook bij de vaststelling van de sluitingstermijn beschikt verweerder over beslissingsruimte. Dit betekent dat hetgeen in de Kamerstukken (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) in algemene zin is vermeld, te weten dat bij een eerste overtreding, behoudens ernstige gevallen, nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, geen wettelijke begrenzing aangeeft van de reikwijdte van de in artikel 13b van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid.
13. Zoals de Afdeling heeft overwogen (ECLI:NL:RVS:2013:2365) doet het ontbreken van
beleidsregels niet af aan de bevoegdheid tot toepassing van artikel 13b, eerste lid, van
de Opiumwet, aangezien het artikel niet tot vaststelling van beleidsregels verplicht. Wel dient de burgemeester bij de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet het evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel te eerbiedigen en deugdelijk te motiveren waarom hij tot toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft besloten. Verweerder heeft in het besluit gemotiveerd wordt overgegaan tot het gelasten van de sluiting van de woning voor de duur van zes maanden, gelet op de aangetroffen hoeveelheden drugs, de aanwezigheid van verboden wapens en munitie, de geweldsincidenten van de afgelopen maanden en de onrust en gevoelens van onveiligheid die in de buurt zijn ontstaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het besluit deugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid sluiting van de woning voor de duur van zes maanden noodzakelijk kunnen achten voor het herstel van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de nabije omgeving.
14. Met betrekking tot het standpunt van verzoeker dat met het bestreden besluit inbreuk wordt gemaakt op zijn rechten ingevolge artikel 8 EVRM overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De bevoegdheid van verweerder om de sluiting van de woning te gelasten, is neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en derhalve bij wet voorzien. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevat een concrete normstelling op grond waarvan het voor een burger voldoende duidelijk is in welke gevallen de burgemeester bevoegd is om de sluiting van een woning te gelasten. Gelet op de aangetroffen handelshoeveelheid drugs in de woning, mocht verweerder sluiting van de woning gedurende zes maanden noodzakelijk achten ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de rechten van anderen. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2365. Verweerder heeft aan verzoeker een maand de tijd gegeven om andere woonruimte te zoeken voor zijn gezin voordat tot sluiting van de woning wordt overgegaan. Gelet op het doel van de sluiting, namelijk het beëindigen en voorkomen van strafbare feiten en het beschermen van de rechten van anderen, is de door verweerder gemaakte belangenafweging niet onredelijk. Dat verzoeker als gevolg van de sluiting ernstig wordt getroffen, is inherent aan het toepassen van de sluitingsbevoegdheid.
15. Er zijn door verzoeker geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarom verweerder in redelijkheid niet tot sluiting heeft kunnen beslissen.
16. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat het bezwaar van verzoekers tegen de tijdelijke sluiting van de woning geen redelijke kans van slagen heeft.
17. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.drs. I. Helmich, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.