In deze zaak hebben passagiers Corendon Dutch Airlines B.V. gedagvaard wegens vertraging van hun vlucht van Antalya naar Amsterdam op 3 november 2011. De passagiers vorderden compensatie van € 800,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. Corendon betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging minder dan 3 uur bedroeg en dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een probleem met een passagier op de voorgaande vlucht.
De kantonrechter oordeelde dat de duur van de vertraging moet worden bepaald op basis van het tijdstip dat het toestel 'on blocks' is, en niet op het tijdstip van 'touch down'. De rechter concludeerde dat Corendon niet voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden die niet konden worden voorkomen. De kantonrechter benadrukte dat de luchtvaartmaatschappij moet aantonen dat zij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. In dit geval was de vertraging van 2 uur en 59 minuten niet gerechtvaardigd door de door Corendon aangevoerde omstandigheden.
Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de passagiers af, omdat Corendon voldoende had aangetoond dat de vertraging niet aan haar kon worden toegerekend. De proceskosten werden aan de passagiers opgelegd, omdat zij in het ongelijk werden gesteld. Dit vonnis is uitgesproken op 10 juni 2014 door mr. K.I. Oyunlu in de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem.