ECLI:NL:RBNHO:2014:13124

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
15/710183-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding in een kinderpornozaak

In deze zaak, die op 13 mei 2014 werd behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, stond de geldigheid van de dagvaarding centraal in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verspreiden en in bezit hebben van kinderporno. De tenlastelegging betrof het verspreiden van 890 afbeeldingen, waaronder foto's en films, die seksuele gedragingen toonden van personen die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet hadden bereikt. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de dagvaarding nietig was, omdat de beschrijving van de tenlastelegging te algemeen was en niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie daarentegen stelde dat de dagvaarding wel degelijk geldig was, verwijzend naar een nieuw beschrijvingsproces-verbaal dat was ontwikkeld na een arrest van de Hoge Raad. De rechtbank oordeelde echter dat de dagvaarding niet voldeed aan de vereisten, omdat de algemene beschrijving van de afbeeldingen onvoldoende feitelijke betekenis had en er geen concrete beschrijving van de afbeeldingen was gegeven. De rechtbank verklaarde de dagvaarding nietig ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit, omdat de verdachte niet voldoende duidelijkheid had over waartegen hij zich moest verdedigen. Dit vonnis benadrukt het belang van een duidelijke en specifieke tenlastelegging in strafzaken, vooral in gevoelige zaken zoals kinderporno.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710183-14 (ter terechtzitting afgesplitst van 15/710868-12) (P)
Uitspraakdatum: 13 mei 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 mei 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum]te [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. S.C.M. Wildemors en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. E van Reydt, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Feit 3
hij op of omstreeks de periode van 23 januari 2011 tot en met 9 maart 2012 op het eiland Bonaire, één of meermalen (telkens) een afbeelding en/of een gegevensdrager, bevattende één of meer afbeeldingen van seksuele gedragingen, te weten 890 afbeeldingen, waaronder 885 foto's en/of 5 films,
(telkens) heeft verspreid en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of verworven en/of in bezit heeft gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communcatiedienst de toegang heeft verschaft,
terwijl op die afbeelding(en) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken.
welke voornoemde seksuele handelingen bestonden uit:
het oraal en/of vaginaal en/of anaal penetreren (met de penis en/of vinger(s)/hand en/of (een voorwerp(en) van het lichaam van een persoon die kennelijk de de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt
en/of
het oraal en/of vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet
en/of
het betasten en/of aanraken van de geslachtsdelen en/of billen en/of borsten van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt (met de penis en/of met de vinger(s)/hand)
en/of
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt, waarbij deze perso(o)n(en) gekleed is/zijn en/of opgemaakt is/zijn en/of poseert/poseren in een omgeving en/of met (een) voorwerp(en) en/of in (een)(erotisch getinte) houding(en) (op een wijze) die niet bij haar/hun leeftijd past/passen en/of waarbij deze perso(o)n(en) zich (vervolgens) in opeenvolgende afbeeldingen/filmfragmenten van zijn/haar/hun kleding ontdoet/ontdoen en/of waarna door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of wijze van kleden van deze perso(o)n(en) en/of door de uitsnede van de afbeelding(en)/film(s) nadrukkelijk de (ontblote) geslachtsdelen en/of borsten en/of billen in beeld gebracht worden (waarbij) de afbeeling (aldus) een onmiskenbare seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling;
van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt.

2.Beroep op nietigheid van de dagvaarding

2.1.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft een preliminair verweer gevoerd en daarbij betoogd dat de tenlastelegging ten aanzien van feit 3, waarin wordt volstaan met de beschrijving van algemene categorieën zonder dat specifieke afbeeldingen en films worden beschreven, onvoldoende feitelijk is en daarmee niet voldoet aan het vereiste van artikel 261 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De raadsman stelt zich op het standpunt dat voor wat betreft feit 3 de dagvaarding nietig is.
2.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op standpunt dat de dagvaarding voor wat betreft feit 3 niet nietig is. Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad d.d. 20 december 2011 (LJN-nummer BS1739) is er een beschrijvingsproces-verbaal ‘nieuwe stijl’ ontwikkeld. Tegenwoordig wordt er conform de ‘nieuwe stijl’ ten laste gelegd, waarin alleen een zakelijke omschrijving van de seksuele gedragingen wordt gegeven zonder verwijzingen. Deze zakelijke omschrijvingen zijn gebaseerd op een proces-verbaal waarin een “collectiescan” is opgenomen van het aangetroffen materiaal. Het is volgens de officier van justitie voldoende als de seksuele gedraging die te zien is op de afbeelding(en) verfeitelijkt wordt. Met de combinatie van de zakelijke omschrijving en het ondersteunende materiaal is het voldoende duidelijk voor verdachte en diens raadsman welke afbeeldingen worden bedoeld en waartegen hij zich heeft te verdedigen.
2.3.
Oordeel van de rechtbank
Vooropgesteld wordt dat aan de term ‘afbeelding van een seksuele gedraging’ in de zin van artikel 240b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht op zichzelf onvoldoende feitelijke betekenis toekomt. Zonder feitelijke omschrijving van die afbeelding in de tenlastelegging voldoet de dagvaarding niet aan de in art. 261, eerste lid Sv gestelde eis van opgave van het feit. De rechtbank verwijst hierbij naar voornoemd arrest van de Hoge Raad (LJN-nummer BS1739).
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding onder feit 3 een algemene beschrijving bevat van het ten laste gelegde per categorie, zonder nadere beschrijving van (enkele van) de concrete afzonderlijke afbeeldingen waar de tenlastelegging op ziet. Het proces-verbaal onderzoek in beslag genomen goed van 14 september 2012 bevat eveneens een globale categorale beschrijving van de aard en het aantal als kinder-pornografisch gekwalificeerde afbeeldingen, de zogenaamde collectiescan. Ook hierin is geen concrete beschrijving van (enkele van) de afbeeldingen of films opgenomen. Weliswaar is zo duidelijk om hoeveel afbeeldingen het zou gaan en van welke aard die zijn (waaronder afbeeldingen van kinderen tussen 6 en 12 jaar) maar onduidelijk blijft om welke afbeeldingen het in de tenlastelegging in concreto gaat. Deze collectiescan biedt daarom naar het oordeel van de rechtbank in dit geval onvoldoende steun aan de vereiste feitelijke omschrijving van de strafbare feiten die de dagvaarding op straffe van nietigheid moet bevatten. De in het proces-verbaal van bevindingen van 16 maart 2012 wel beschreven foto’s met de nummers 137 en 142 zijn daarvoor onvoldoende, gelet op het grote aantal afbeeldingen dat in de dagvaarding wordt genoemd. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende duidelijk waartegen verdachte zich moet verdedigen. De rechtbank is van oordeel dat de in de onderhavige zaak uitgebrachte dagvaarding wat betreft feit 3 niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal de dagvaarding dan ook in zoverre nietig verklaren.

3.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C.M. Swinkels, voorzitter,
mrs. W.J. van Andel en L.C. Bannink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 mei 2014.
Mr. Bannink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.