Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
:C/15/209666/HA RK 13-118
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het standpunt van verzoeker
4.De reactie van de kantonrechter
5.Beoordeling
Naar het oordeel van de wrakingskamer had verzoeker al op 3 oktober 2013 kunnen en moeten weten dat hij wederom met dezelfde kantonrechter van doen had en had hij in elk geval naar aanleiding van de zitting van 20 november 2013 onmiddellijk stappen moeten ondernemen. Ook als de wrakingskamer ervan uitgaat dat verzoeker pas op 30 november 2013 bemerkte dat de onderhavige procedure werd behandeld door de kantonrechter die ook de eerdere zaak had behandeld, is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt waarom hij vervolgens tot 6 december 2012 heeft gewacht met het indienen van het wrakingsverzoek, dat hij al op 2 december 2012 had aangekondigd. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat verzoeker het wrakingsverzoek niet tijdig, in de zin van artikel 37 lid 1 Rv, heeft ingediend. Dit leidt ertoe dat verzoeker niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoek.