ECLI:NL:RBNHO:2014:1482

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
21 februari 2014
Zaaknummer
C/15/209666 / HA RK 13-118
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker op 6 december 2013 een wrakingsverzoek ingediend tegen de kantonrechter mr. F.J.P. Veenhof, die betrokken was bij een eerder vonnis waarin verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard. De wrakingsprocedure vond plaats in de Rechtbank Noord-Holland, waar verzoeker en de kantonrechter op 14 januari 2014 ter zitting zijn gehoord. Verzoeker stelde dat de kantonrechter bevooroordeeld was, omdat hij eerder een beslissing had genomen die niet in het voordeel van verzoeker was. De kantonrechter heeft het wrakingsverzoek afgewezen en verklaarde dat de procedure met de VvE een andere kwestie betrof dan de eerdere zaak. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet tijdig had gehandeld, aangezien hij al op 3 oktober 2013 had kunnen weten dat hij met dezelfde kantonrechter te maken had. De wrakingskamer concludeerde dat de feiten en omstandigheden die verzoeker aan zijn verzoek ten grondslag had gelegd, geen grond opleverden voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. De rechtbank verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking en beval de voortzetting van de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer
:C/15/209666/HA RK 13-118
datum beslissing: 21 januari 2014
Op verzoek van:
[verzoeker]
wonende te [plaats]
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. F.J.P. Veenhof,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.Het procesverloop

Bij schriftelijk verzoek van 6 december 2013 heeft verzoeker de wraking verzocht van de kantonrechter, in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Haarlem, aanhangige zaak met zaaknummer [zaaknummer], hierna te noemen de hoofdzaak. De kantonrechter heeft niet in de wraking berust.
Verzoeker, de wederpartij in de hoofdzaak en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 14 januari 2014. Verzoeker is in persoon verschenen, evenals de kantonrechter. De kantonrechter heeft mondeling op het wrakingsverzoek gereageerd. De wederpartij heeft van de geboden gelegenheid ter zitting te verschijnen geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
In de hoofdzaak heeft de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging[de VvE] (hierna: de VvE) bij dagvaarding van 10 juni 2013 verzoeker en zijn zuster [naam] gedagvaard. Verzoeker heeft schriftelijk geantwoord op achtereenvolgens 11 juni 2013, 9 september 2013 en 19 september 2013. [naam] is niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.
2.2
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 3 oktober 2013 een comparitie van partijen gelast. Deze is gehouden op 20 november 2013. Voorafgaand aan de comparitie van partijen heeft de VvE een akte houdende wijziging van eis tevens overlegging producties genomen. Verzoeker heeft daarop bij brief van 13 november 2013 gereageerd. Hij heeft vervolgens bij ongedateerd schrijven en onder overlegging van producties nog een schriftelijke reactie gegeven.
2.3
Op de comparitie van partijen is verzoeker in persoon verschenen. De VvE heeft zich laten vertegenwoordigen door haar leden [naam] (voorzitter) en [naam], bijgestaan door haar gemachtigde mr. M.A. van de Weerdhof. De zaak is vervolgens aangehouden voor vonnis op 19 december 2013.
2.4
Bij brief van 2 december 2013 heeft verzoeker aangekondigd een wrakingsverzoek te zullen indienen.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1
Verzoeker legt aan zijn verzoek tot wraking van de kantonrechter het volgende ten grondslag. De kantonrechter heeft op 10 november 2011 een beschikking gegeven in een verzoekschriftprocedure tussen verzoeker als verzoeker en de leden van de VvE [naam] en [naam] als verweerders (zaaknummer [zaaknummer]). De kantonrechter heeft verzoeker toen niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. In zijn verweer in de hoofdzaak van 9 september 2013 heeft verzoeker deze eerdere uitspraak van de kantonrechter “afgewezen”. Verzoeker stelt dat dit de kantonrechter wellicht niet welgevallig is geweest en dat de kantonrechter zich op die grond in de hoofdzaak had dienen te verschonen. Uit het feit dat hij dit niet heeft gedaan, heeft verzoeker mogen afleiden dat de kantonrechter bevooroordeeld en niet onafhankelijk is. Ook wees de houding van de kantonrechter op de comparitie van partijen erop dat hij niet onpartijdig is. Allereerst merkte de kantonrechter al in het begin van de zitting op dat partijen niet door elkaar moesten praten, waarbij hij naar verzoeker keek. Voorts stond de kantonrechter toe dat voor de VvE, naast voorzitter [naam], nog een tweede lid, [naam], als gemachtigde mocht optreden. De kantonrechter liet vervolgens toe dat deze twee leden tezamen met de gemachtigde van de VvE verzoeker met diverse onterechte eisen aanvielen. Zo eiste bijvoorbeeld de advocaat van de VvE dat de zuster van verzoeker bij verstek zou worden veroordeeld, terwijl de VvE haar geheel ten onrechte en op schandalige wijze in het openbaar had gedagvaard. De verweren van verzoeker werden door de kantonrechter genegeerd. Dit heeft verzoeker zeer verbaasd. Uit de omstandigheid dat de kantonrechter de dagvaarding niet direct heeft gehonoreerd, maar een comparitie van partijen heeft gelast, blijkt immers dat de kantonrechter de verweren van verzoeker aanvankelijk wél accepteerde. Ook heeft de kantonrechter, hoewel hij uit de schriftelijke verweren van verzoeker had kunnen opmaken dat deze de bevoegdheid van mr. Van de Weerdhof om als gemachtigde van de VvE op te treden in twijfel trok, nagelaten de voorzitter van de VvE daarop kritisch te bevragen en aan de tand te voelen. Toen verzoeker op 30 november 2013 nog eens de uitspraak in de procedure tussen hem en [naam] en [naam] erop nalas, drong tot hem door dat deze zaak ook door mr. Veenhof was behandeld. Verzoeker begreep toen dat het verweer van verzoeker tegen de uitspraak in die zaak de kantonrechter wellicht niet welgevallig was. Dit verklaart volgens verzoeker de houding van de kantonrechter ter zitting en vormt een bevestiging van zijn vermoeden dat de kantonrechter bevooroordeeld en niet onpartijdig is. Verzoeker gaat er dan ook vanuit dat hem, gelet op de vooringenomenheid van de kantonrechter, geen kans zal worden geboden op een eerlijk proces.

4.De reactie van de kantonrechter

4.1
De kantonrechter verzoekt afwijzing van het wrakingsverzoek en voert daartoe het volgende aan.
4.2
De procedure met zaaknummer [zaaknummer] betrof een geheel andere kwestie, te weten de vernietiging van besluiten van de VvE, terwijl het in de onderhavige zaak gaat om achterstand in de betaling van servicekosten. In de omstandigheid dat hij ook in die zaak de behandelend kantonrechter was, heeft de kantonrechter geen aanleiding gezien zich terug te trekken. De opmerking over de gang van zaken op de comparitie van partijen was noodzakelijk, aangezien verzoeker de wederpartij onderbrak en de kantonrechter partijen niet goed kan verstaan als er door elkaar heen wordt gepraat. Het vonnis van 3 oktober 2013, waarbij alleen maar een comparitie is gelast, bevat geen inhoudelijk oordeel over de zaak. De kantonrechter heeft dit vonnis gewezen omdat hij meer inlichtingen behoefde van partijen. De kantonrechter heeft mevrouw [naam] op de comparitie plaats laten nemen aan de tafel van de VvE, omdat zij mogelijk antwoord zou kunnen geven op vragen. De kantonrechter heeft haar niet als gemachtigde van de VvE beschouwd. Dat was mr. Van de Weerdhof. De kantonrechter heef verzoeker ter zitting uitgelegd dat de VvE zijn zuster wel moest dagvaarden, omdat zij mede-eigenaar is van het appartementsrecht. Aangezien zij in het buitenland woont, diende dit te gebeuren via een advertentie in een landelijk dagblad. Dat verzoeker de bevoegdheid van mr. Van der Weerdhof om als gemachtigde van de VvE op te treden in twijfel trekt, speelt in de procedure tussen de VvE en verzoeker geen rol. Partijen hebben op de comparitie hun standpunten verwoord. Dat de kantonrechter geen vragen meer aan partijen heeft gesteld heeft als eenvoudige reden dat hij zich, mede gelet op het uitgebreide schriftelijke antwoord van verzoeker, op zeker moment voldoende geïnformeerd achtte.

5.Beoordeling

5.1
Vooropgesteld wordt dat een wrakingsverzoek ingevolge artikel 37 lid 1 Rv dient te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Verzoeker heeft desgevraagd verklaard dat hij zich op 3 oktober 2013 (de datum van het tussenvonnis in de bodemprocedure, waarin de naam van de behandelend kantonrechter was vermeld) niet heeft gerealiseerd dat de kantonrechter dezelfde was als de kantonrechter die hem niet-ontvankelijk had verklaard in de verzoekschriftprocedure in 2011 Op de comparitie van 20 november 2013 twijfelde hij daarover, maar hij heeft daar geen vragen over gesteld. Pas op 30 november 2013 heeft hij de beschikking uit de eerdere procedure, die hij overigens bij zijn verweerschrift al had meegezonden, er nog eens op nagelezen en volgens zijn zeggen is hij pas toen tot het inzicht gekomen dat hij weer met dezelfde kantonrechter te maken had.
Naar het oordeel van de wrakingskamer had verzoeker al op 3 oktober 2013 kunnen en moeten weten dat hij wederom met dezelfde kantonrechter van doen had en had hij in elk geval naar aanleiding van de zitting van 20 november 2013 onmiddellijk stappen moeten ondernemen. Ook als de wrakingskamer ervan uitgaat dat verzoeker pas op 30 november 2013 bemerkte dat de onderhavige procedure werd behandeld door de kantonrechter die ook de eerdere zaak had behandeld, is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt waarom hij vervolgens tot 6 december 2012 heeft gewacht met het indienen van het wrakingsverzoek, dat hij al op 2 december 2012 had aangekondigd. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat verzoeker het wrakingsverzoek niet tijdig, in de zin van artikel 37 lid 1 Rv, heeft ingediend. Dit leidt ertoe dat verzoeker niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoek.
5.2
Ten overvloede overweegt de wrakingskamer nog het volgende. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak, de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
5.3
De kern van het onderhavige wrakingsverzoek is gelegen in het vermoeden van partijdigheid van de kantonrechter, welk vermoeden verzoeker afleidt uit de omstandigheid dat hij kritiek heeft geleverd op een uitspraak van de kantonrechter in een eerdere procedure. Volgens verzoeker is die kritiek de kantonrechter dusdanig onwelgevallig, dat hij in de procedure die thans tussen verzoeker en de VvE aanhangig is, niet onpartijdig is en derhalve geen objectieve beslissing kan nemen. Volgens verzoeker vormt de houding van de kantonrechter ter zitting een bevestiging van dit vermoeden van partijdigheid.
5.4
De wrakingskamer verwerpt deze redenering. Het enkele gegeven dat een rechter een eerdere zaak met dezelfde partij(en), of, zoals in het onderhavige geval, min of meer dezelfde partijen, heeft behandeld, rechtvaardigt op zichzelf niet de vrees voor partijdigheid, ook niet indien de rechter in die procedure een beslissing in het nadeel van een der partijen heeft genomen. Van subjectieve partijdigheid, die zijn oorsprong vindt in de persoonlijke overtuiging van de kantonrechter ten aanzien van de persoon van verzoeker, is derhalve niet gebleken. Die subjectieve partijdigheid kan ook niet worden afgeleid uit de omstandigheid dat verzoeker jegens de kantonrechter kritisch is geweest over zijn eerdere uitspraak.
5.5
Op grond van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht omtrent de gang van zaken op de comparitie, is genoegzaam gebleken dat de door de kantonrechter gevoerde regie over die zitting, ordemaatregelen hebben bevat, inclusief de beslissing geen vragen meer te stellen aan partijen op het moment dat hij zich voldoende geïnformeerd achtte, die alleen in de subjectieve beleving van verzoeker - en pas achteraf, toen verzoeker zich realiseerde dat de kantonrechter ook de voor verzoeker ongunstige beslissing had genomen in een eerdere procedure waarop verzoeker kritiek had geuit - het bewijs van een gebrek aan onpartijdigheid vormden. De wrakingskamer is derhalve van oordeel dat in de houding van de kantonrechter op de comparitie van partijen geen aanwijzing kan worden gevonden voor een gebrek aan objectieve onpartijdigheid. Een dergelijke onpartijdigheid kan evenmin worden afgeleid uit de omstandigheid dat de comparitie anders verliep dat verzoeker zich had voorgesteld.
5.6
De wrakingskamer concludeert op grond van het voorgaande dat de feiten en omstandigheden die verzoeker aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd, geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en derhalve geen grond vormen voor wraking.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de kantonrechter;
6.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de kantonrechter en de wederpartij een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
6.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.J. Dijk, voorzitter, mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. J.I. de Vreese-Rood, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014 in tegenwoordigheid van drs. A.J. Verkruisen als griffier.
griffier voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.