ECLI:NL:RBNHO:2014:1549

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
2423088 Cv EXPL 13-1425
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van stallingskosten voor een paard na overlijden van de eigenaar

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 maart 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen, aangeduid als [A] en [B]. De zaak betreft een geschil over de verplichting tot betaling van stallingskosten voor een paard, die voortvloeit uit een echtscheidingsconvenant tussen [A] en haar ex-echtgenoot [X]. Na het overlijden van [X] in augustus 2009 heeft [B], de nieuwe echtgenote van [X], de nalatenschap zuiver aanvaard en daarmee ook de verplichting tot betaling van de stallingskosten overgenomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [B] tot en met januari 2013 de stallingskosten heeft betaald, maar deze betalingen heeft gestaakt omdat zij geen informatie kon verkrijgen over de verblijfplaats en de status van het paard.

[A] heeft in conventie gevorderd dat [B] wordt veroordeeld tot betaling van € 7.165,00 aan stallingskosten, alsook buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. [B] heeft in reconventie verzocht om ontbinding van de betalingsverplichting, stellende dat er sprake was van onvoorziene omstandigheden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [B] onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake was van onvoorziene omstandigheden die de ontbinding van de verplichting rechtvaardigen. De kantonrechter heeft de vordering van [A] toegewezen en [B] veroordeeld tot betaling van de stallingskosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 22 januari 2014. De verzoeken van [B] tot ontbinding van de verplichting zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 2423088 CV EXPL 13-4125 (MHA)
Uitspraakdatum: 5 maart 2014

Vonnis in de zaak van:

[naam eisende partij], wonende te [woonplaats eiser]

eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie
verder ook te noemen: [A]
gemachtigde: mr. M.M. Kroone, advocaat te Alkmaar
tegen

[naam gedaagde partij], wonende te [woonplaats gedaagde]

gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie
verder ook te noemen: [B]
gemachtigde: mr. M.E. Mewe-Boerwinkel, advocaat te Bergen.

Het procesverloop

In conventie en in reconventie
1.
[A] heeft bij dagvaarding van 2 oktober 2013 een vordering ingesteld. [B] heeft schriftelijk heeft geantwoord en een tegenvordering (in reconventie) ingediend. Na beraad heeft de kantonrechter bij vonnis van 27 november 2013 een verschijning van partijen ter terechtzitting bevolen. [A] heeft op de rol van 22 januari 2014 een akte in conventie, tevens conclusie in reconventie genomen.
Daags voor de zitting heeft [A] haar eis bij akte vermeerderd.
2.
De zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2014, waar [A] is verschenen, vergezeld van haar echtgenoot, en bijgestaan door haar gemachtigde en waar [B] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunt ter zitting toegelicht.
3.
Vervolgens is bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

De vaststaande feiten

In conventie en in reconventie
4.
[A] is eerder gehuwd geweest met de heer [X] (hierna [x]). Dit huwelijk is op 17 augustus 2004 ontbonden. Bij echtscheiding is een echtscheidingsconvenant opgesteld. Hierin is opgenomen dat [x] de stallingskosten voor het paard [naam] (hierna: het paard) zou blijven voldoen
tot aan de dood.
5.
[x] is in april 2009 in het huwelijk getreden met [B]. In augustus 2009 is [x] overleden. [B] heeft de nalatenschap van [x] zuiver aanvaard.
6.
Bij vonnis van de rechtbank Alkmaar van 27 oktober 2010 heeft de kantonrechter geoordeeld, hetgeen is bekrachtigd in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van
6 december 2011, dat de verplichting tot het betalen van de stallingskosten van het paard op [B] is overgegaan. Voorts is in deze eerdere procedures geoordeeld dat uit de redactie van de bepaling in het echtscheidingsconvenant volgt dat de verplichting geldt tot de dood van het paard en niet, zoals door [B] was bepleit, tot de dood van [x].
7.
[B] heeft tot en met januari 2013 de stallingskosten voor het paard betaald aan [A], te weten € 425,00 per maand. Vanaf januari 2013 heeft zij haar betaling gestaakt.
8.
Het paard stond gestald bij manege [Z]. Eind 2012 is het paard verhuisd naar een andere manege. Het paard is op 22 januari 2014 geëuthanaseerd.
9.
[A] heeft tot de dood van het paard maandelijks de stallingskosten van het paard betaald aan de manege waar het paard verbleef.

Het geschil

In conventie
10.
[A] vordert dat [B] wordt veroordeeld tot betaling van € 7.165,00 aan stallingskosten, € 847,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, en betaling van de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding. Daarbij stelt [A] dat [B] gedurende de periode oktober 2011 tot oktober 2012 de verhoging van de stallingskosten van € 50,00 per maand en gedurende de periode oktober 2012 tot en met december 2012 de verhoging van de stallingskosten van € 65,00 per maand niet heeft betaald. Evenmin heeft [B] de stallingskosten vanaf december 2012 tot en met januari 2014 ad. € 490,00 per maand betaald.
11.
[B] stelt dat zij terecht haar betalingsverplichting heeft opgeschort. Bij een bezoek aan de manege [Z] in oktober 2012 bleek dat het paard daar niet meer verbleef. Onduidelijk was waar het paard wel verbleef en of het nog in leven was. Verzoeken om informatie – onder andere in december 2012 – bleven onbeantwoord waardoor [B] is gestopt met betalen. Ook is Kuitenbrouwer er
– bij gebrek aan informatie – vanuit gegaan dat het paard niet meer in leven was en zij niet meer hoefde te betalen voor de stalling van het paard.
In reconventie
12.
[B] verzoekt op grond van artikel 6:258 BW ontbinding (met terugwerkende kracht) van de verplichting tot het blijven betalen van de stallingskosten, zoals dat voortvloeit uit het echtscheidingsconvenant tussen [A] en [x]. Primair verzoekt zij ontbinding vanaf het moment van overlijden van [x], subsidiair vanaf de overplaatsing van het paard naar een andere manege dan manege [Z], meer subsidiair vanaf de datum van het te wijzen vonnis. Reden daartoe is dat ongewijzigde instandhouding van deze verplichting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aanvaardbaar is.
13.
[A] verweert zich en stelt dat zij en [x] met de bewoordingen
tot aan de doodhebben vastgelegd dat de verplichting tot het betalen van de stallingskosten uitsluitend eindigt bij de dood van het paard. Daarmee is wijziging of eerdere beëindiging, waaronder die op grond van onvoorziene omstandigheden, uitgesloten. Bovendien is geen van de door [B] aangevoerde omstandigheden onvoorzien in die zin dat [A] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding niet mag verwachten en voor zover dat wel het geval mocht zijn, komen die omstandigheden voor rekening van [B].
In conventie en in reconventie
14.
Bij de beoordeling zal zo nodig nog nader op de standpunten van partijen worden ingegaan.

De beoordeling

15.
De kantonrechter ziet aanleiding om in deze zaak eerst de tegenvordering (in reconventie) te bespreken en daarna de eis in conventie.
In reconventie
16.
Het gaat hier om de vraag of het deel van het echtscheidingsconvenant, waarin is bepaald dat [x] ten behoeve van [A] de stallingskosten van het paard tot aan de dood van het paard moet voldoen, met terugwerkende kracht moet worden ontbonden.
17.
[B] heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden. Dat niet te verwachten was dat het paard [x] zou overleven maakt niet dat het overlijden van [x] een onvoorziene omstandigheid is. Met [A] is de kantonrechter van oordeel dat het overlijden van een mens nooit een onvoorziene omstandigheid is.
Dat het niet de bedoeling is, dan wel kan zijn geweest dat [B] de verplichting die [x] op zich had genomen over moest nemen, blijkt niet uit de bepaling zoals die is opgenomen in het echtscheidingsconvenant. De bepaling in het echtscheidingsconvenant is heel specifiek geformuleerd en laat geen ruimte voor wijziging of nadere uitleg. Daarbij wordt nog overwogen dat het ook niet meer in de macht van [x] lag om, voor zover hij dit zou hebben gewild, de verplichting die hij met [A] overeen was gekomen voor zijn overlijden eenzijdig te wijzigen.
Bovendien is de omstandigheid dát de verplichting over is gegaan op [B] het gevolg van de keuze van [B] tot zuivere aanvaarding van de nalatenschap van [x].
18.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter het verzoek om gedeeltelijke ontbinding van het echtscheidingsconvenant tussen [A] en [x] afwijzen.
19.
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
In conventie
20.
Het gaat hier om de vraag of [B] moet worden veroordeeld tot € 7.165,00 aan stallingskosten en overige kosten.
21.
Naar het oordeel van de kantonrechter mocht [B] haar betalingen aan [A] opschorten in afwachting van informatie omtrent het al dan niet nog in leven zijn van het paard. Bij akte in conventie, welke is ingebracht ter rolle van 22 januari 2014, is [B] er echter van op de hoogte gesteld dat het paard nog in leven was en heeft [A] aangetoond dat er nog steeds stallingskosten voor het paard werden betaald. Vanaf deze datum is er derhalve geen recht tot opschorting meer.
22.
Vast is komen te staan dat het paard tot 22 januari 2014 heeft geleefd en dat het heeft verbleven bij een manege. Niet van belang is waar het paard heeft verbleven, immers in het echtscheidingsconvenant wordt gesproken over de stallingskosten en wordt niet gesproken over de stallingskosten bij manege [Z].
23.
Reeds eerder is in rechte vast komen te staan dat [B] zorg dient te dragen voor de stallingskosten van het paard tot aan de dood van het paard. [B] is daarom gehouden de gevorderde stallingskosten (terug) te betalen aan [A]. De vordering van [A] zal dan ook worden toegewezen.
24.
De gevorderde wettelijke rente komt eveneens voor toewijzing in aanmerking, weliswaar pas vanaf de dag dat [B] er door [A] van op de hoogte is gesteld dat het paard nog in leven was, te weten vanaf 22 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
25.
De kantonrechter ziet aanleiding om de gevorderde veroordeling tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten af te wijzen. Aanleiding daartoe is het feit dat de buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt zonder dat [B] in verzuim was. Immers, zij had – zoals reeds hiervoor is overwogen – tot 22 januari 2014 het recht om haar betalingen op te schorten.
26.
De kantonrechter ziet gelet op het voorgaande eveneens aanleiding om de proceskosten in reconventie te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
Veroordeelt [B] tot betaling aan [A] van een bedrag van € 7.165,00 aan stallingskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In reconventie
Wijst het verzoek van [B] tot gedeeltelijke ontbinding af.
Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In conventie en in reconventie
Verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van der Heijden, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 5 maart 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter