Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Vonnis in de zaak van:
[naam eisende partij], wonende te [woonplaats eiser]
[naam gedaagde partij], wonende te [woonplaats gedaagde]
Het procesverloop
De vaststaande feiten
tot aan de dood.
6 december 2011, dat de verplichting tot het betalen van de stallingskosten van het paard op [B] is overgegaan. Voorts is in deze eerdere procedures geoordeeld dat uit de redactie van de bepaling in het echtscheidingsconvenant volgt dat de verplichting geldt tot de dood van het paard en niet, zoals door [B] was bepleit, tot de dood van [x].
Het geschil
– bij gebrek aan informatie – vanuit gegaan dat het paard niet meer in leven was en zij niet meer hoefde te betalen voor de stalling van het paard.
tot aan de doodhebben vastgelegd dat de verplichting tot het betalen van de stallingskosten uitsluitend eindigt bij de dood van het paard. Daarmee is wijziging of eerdere beëindiging, waaronder die op grond van onvoorziene omstandigheden, uitgesloten. Bovendien is geen van de door [B] aangevoerde omstandigheden onvoorzien in die zin dat [A] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding niet mag verwachten en voor zover dat wel het geval mocht zijn, komen die omstandigheden voor rekening van [B].