ECLI:NL:RBNHO:2014:1870

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
C/14/145394 / FA RK 13-831
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie na wijziging van hoofdverblijfplaats van minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 5 maart 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De man, die in 2006 was verplicht om kinderalimentatie te betalen aan de vrouw, verzocht de rechtbank om deze verplichting te wijzigen. Partijen hadden in 2011 afgesproken dat de man geen alimentatie meer zou betalen, omdat een van de kinderen bij hem ging wonen. De vrouw, die inmiddels afhankelijk was van een bijstandsuitkering, verzocht de man echter om de eerder vastgestelde alimentatie weer te betalen. De rechtbank oordeelde dat de man te goeder trouw had gehandeld en dat de eerdere afspraken tussen partijen niet rechtsgeldig waren ten opzichte van derden, zoals de gemeente. De rechtbank stelde vast dat de man voldoende draagkracht had om de alimentatie te betalen en dat de behoefte van de minderjarige opnieuw moest worden berekend. De rechtbank besloot dat de alimentatie voor de minderjarige met ingang van 15 oktober 2011 op nihil werd gesteld, maar dat de man vanaf 11 januari 2013 een bijdrage van € 137,- per maand moest betalen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de vrouw werd in de gelegenheid gesteld om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/14/145394 / FA RK 13-831
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 5 maart 2014
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.M. Neervoort, kantoorhoudende te Den Helder,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. K. Buck, kantoorhoudende te Den Helder.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 19 april 2013;
- het verweerschrift met bijlage van de vrouw, ingekomen op 14 juni 2013;
- het gewijzigd verzoekschrift van de man, ingekomen op 12 november 2013;
- het bericht met bijlagen van de advocaat van de man, ingekomen op 17 januari 2014, en
- het bericht met bijlagen van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 20 januari 2014.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 januari 2014 in aanwezigheid van de man bijgestaan door mr. J.M. Neervoort en mr. K. Buck. De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2
Uit deze relatie zijn geboren de minderjarigen:
  • [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en
  • [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
De man heeft de minderjarigen erkend.
Na het uiteengaan van partijen was de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw. Met ingang van 15 oktober 2011 is [minderjarige] woonachtig bij de man en zijn nieuwe partner.
2.3
De vrouw heeft uit een andere relatie op [geboortedatum] een zoon, [minderjarige], gekregen.
2.4
Bij beschikking van 24 mei 2006 is – voor zover thans van belang – bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 160,- per kind per maand moet voldoen met ingang van 1 januari 2006. In deze beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de behoefte van de minderjarigen € 160,- per kind per maand bedraagt. In verband met de wettelijke indexering bedraagt deze bijdrage in 2012 € 180,84, in 2013 € 183,91 en in 2014
€ 185,57 per maand.
2.5
Voorafgaande aan de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] zijn partijen overeengekomen dat de man geen bijdrage meer zal betalen ten behoeve van de minderjarigen en dat de vrouw aan de man geen bijdrage zal betalen ten behoeve van [minderjarige].

3.Verzoek

3.1
In zijn gewijzigde verzoek, vraagt de man – naar de rechtbank begrijpt – de beschikking van de rechtbank te Alkmaar van 24 mei 2006 te wijzigen in die zin, dat de kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige] met ingang van 15 oktober 2011 op nihil wordt gesteld en dat de kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige]:
- met ingang van 15 oktober 2011 tot 11 januari 2013 op nihil wordt gesteld;
- met ingang van 11 januari 2013 op € 54,50 dan wel € 99,50 per maand wordt gesteld, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag.
3.2
De man voert daartoe het volgende aan.
De man is door de gemeente aangesproken om de kinderbijdrage aan de vrouw te betalen zoals in de beschikking van 24 mei 2006 is vastgesteld omdat de vrouw met ingang van 2012 een aanvullende bijstandsuitkering ontvangt. De man wijst er echter op dat partijen medio 2011 zijn overeengekomen dat de bijdrage ten behoeve van [minderjarige] op nihil wordt gesteld. De man wenst deze afspraak te bekrachtigen. Hij stelt zich voorts op het standpunt dat hij tot hij de brief van de gemeente ontving op 11 januari 2013 er geen rekening mee hoefde te houden dat hij alsnog een kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige] diende te betalen.
De man betwist de behoefte van de minderjarigen niet, noch zijn draagkracht.

4.Verweer

4.1
De vrouw heeft daartegen als verweer gevoerd dat haar financiële situatie toen partijen aanvullende afspraken maakten vele malen beter was dan haar huidige situatie. Zij woonde toen samen met haar partner en had een goede baan. Zij kon met haar inkomen en dat van haar partner voorzien in de kosten van [minderjarige]. Thans is haar relatie met haar partner verbroken. Zij werkt wel maar ontvangt aanvullende bijstand. Zij zit in de schuldsanering in verband met grote schulden die zij heeft opgelopen na het verbreken van de relatie met de ex-partner. Het betreft een schuldenlast van € 80.000,- die voortvloeit uit het feit dat de vrouw het vloerverwarmingsbedrijf dat haar partner voerde, op haar naam heeft laten stellen. De vrouw heeft van de gemeente een terugvordering ontvangen van teveel ontvangen uitkering omdat zij aanspraak had kunnen maken op een kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige].
4.2
De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat de beschikking van de rechtbank niet door de aanvullende overeenkomst is komen te vervallen. Partijen hadden dat aan de rechtbank moeten vragen. Indien de rechtbank van oordeel is dat de beschikking wel is komen te vervallen dan verzoekt de vrouw een bijdrage vast te stellen per 1 oktober 2012 conform de beschikking van 24 mei 2006.
4.3
De vrouw kan ermee instemmen dat de bijdrage ten behoeve van [minderjarige] met ingang van 15 oktober 2011 op nihil wordt gesteld.
4.4
De vrouw verzoekt voorwaardelijk te bepalen dat de man met ingang van 1 oktober 2012 een kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige] zal betalen van € 183,91 per maand, althans een beslissing te nemen welke de rechtbank juist acht.
4.5
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Buck namens de vrouw gesteld dat het inkomen van de man thans hoger is dan het gezinsinkomen op basis waarvan de rechtbank in Alkmaar in 2006 de behoefte van de minderjarigen heeft vastgesteld. Zij stelt dat de behoefte van [minderjarige] dientengevolge ook hoger is geworden.

5.Beoordeling

5.1
De rechtbank zal bij de beoordeling van de verzoeken van partijen eerst ingaan op de overeenkomst die zij hebben gesloten en de gevolgen die daaraan – naar het oordeel van de rechtbank – dienen te worden verbonden. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de behoefte van [minderjarige] en op de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van [minderjarige].
5.2
Tussen partijen bestaat geen verschil van mening dat de man niet langer meer gehouden is een kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige] te betalen omdat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de man heeft sinds 15 oktober 2011. De rechtbank zal het verzoek van de man te bepalen dat zijn bijdrage ten behoeve van [minderjarige] op nihil wordt gesteld met ingang van 15 oktober 2011 dan ook toewijzen.
5.3
Overeenkomst
5.3.1
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 401 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud alleen bij latere rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken. Daaruit vloeit voort dat partijen weliswaar in onderling overleg kunnen afspreken dat zij zullen afwijken van een rechterlijke uitspraak maar dat partijen er rekening mee moeten houden dat deze onderlinge afspraak geen werking heeft jegens derden. Zoals in het onderhavige geval jegens de gemeente, die de vrouw een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand verstrekt.
5.3.2
Tussen partijen is niet in geschil dat zij medio 2011 zijn overeengekomen dat de man met ingang van 15 oktober 2011 niet langer meer een kinderbijdrage ten behoeve van de minderjarigen aan de vrouw zal betalen. Uit de overeenkomst blijkt dat de man had begrepen dat als partijen de afspraken die zij hadden gemaakt duidelijk op papier zouden zetten een procedure bij de rechtbank mogelijk niet nodig zou zijn. De rechtbank heeft van partijen begrepen dat zij deze afspraken hebben gemaakt omdat partijen beiden met een nieuwe partner en één van de kinderen een gezin zouden gaan vormen. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat partijen te goeder trouw van mening waren dat zij in onderling overleg konden afwijken van de beschikking van de rechtbank van 24 mei 2006. Gelet hierop mocht de man er op vertrouwen dat de vrouw jegens hem geen aanspraak zou maken op de uitvoering van de beschikking van 24 mei 2006. Dit is echter anders geworden vanaf het moment dat de man door de gemeente is aangesproken om de kinderbijdrage op basis van de beschikking van 24 mei 2006 alsnog te betalen. Niet weersproken is dat de man bij brief van 10 januari 2013, door de man op 11 januari 2013 ontvangen, voor het eerst door de gemeente is aangesproken om de kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige] aan de vrouw te betalen. Vanaf dat moment had de man er derhalve rekening mee dienen te houden dat hij alsnog een bijdrage aan de vrouw ten behoeve van [minderjarige] diende te betalen.
5.4.
Behoefte Chelsey
5.4.1
De vrouw heeft zich tijdens de mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat het inkomen van de man hoger is dan het gezinsinkomen van partijen ten tijde van uiteengaan en dat om die reden de behoefte van [minderjarige] is gestegen. De man heeft geen verweer gevoerd tegen deze stelling van de vrouw.
5.4.2
De rechtbank stelt voorop dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de beschikking van 24 mei 2006 omdat [minderjarige] sinds 15 oktober 2011 bij de man woont. Partijen kunnen derhalve worden ontvangen in hun verzoeken met betrekking tot de bijdrage ten behoeve van [minderjarige].
5.4.3
Uit de beschikking van 24 mei 2006 blijkt dat de man sinds 1 januari 2006 een inkomen had van ongeveer € 1.600,- netto per maand en dat de behoefte van de minderjarigen op basis van dat inkomen is vastgesteld op € 160,- per kind per maand. Hoewel uit de beschikking van 24 mei 2006 blijkt dat tussen partijen niet duidelijk was hoe hoog het gezinsinkomen precies was, is wel duidelijk dat het inkomen van de man sindsdien hoger is geworden dan het gezinsinkomen destijds.
5.4.4
Uit de salarisspecificatie van periode 12.1 van 2013 (over 0411 tot 0112) blijkt dat de man tot en met week 48 een loon had van € 29.568,78 bruto. Dit komt neer op een inkomen van € 2.669,- bruto per maand en correspondeert met een besteedbaar inkomen van € 1.940,- per maand. Het inkomen van de man is inderdaad, ten opzichte van 2006 en ook indien geïndexeerd, in die mate gestegen dat de rechtbank aanleiding ziet om de behoefte van [minderjarige] opnieuw te berekenen.
5.4.5
Op basis van het Rapport van de Werkgroep Alimentatienormen dient het hogere inkomen van de man de maatstaf te zijn voor de bepaling van de kosten van de kinderen. Voor het bepalen van de behoefte van [minderjarige] gaat de rechtbank uit van de tabel Eigen Aandeel Kosten van Kinderen voor twee kinderen. Weliswaar heeft [minderjarige] sinds
15 oktober 2011 zijn hoofdverblijfplaats bij de man, maar de rechtbank sluit voor de bepaling van de behoefte aan bij de fictie dat partijen nog een gezin zouden hebben gevormd waarbij men zou hebben geprofiteerd van het hogere inkomen van de man. Bovendien heeft de vrouw op 18 juni 2011 een zoon gekregen, zodat ook thans tot het gezin van de vrouw twee kinderen behoren. Op basis van het vorenstaande bedraagt de behoefte van [minderjarige] naar het oordeel van de rechtbank € 201,- per maand.
5.4.6
Van de behoefte dient het kindgebonden budget waar de vrouw aanspraak op maakt te worden afgetrokken. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de vrouw thans een kindgebonden budget ontvangt van € 129,- per maand, ten behoeve van [minderjarige] en [minderjarige]. Derhalve dient van de behoefte van [minderjarige] een bedrag van (€ 129,- : 2=) € 64,- te worden afgetrokken. Aan behoefte resteert dan een bedrag van (€ 201,- -/- € 64,- =) € 137,- per maand.
5.5.
Draagkracht
5.5.1.
De man heeft zijn draagkracht niet betwist. De rechtbank acht een door de man te betalen bijdrage van € 137,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal deze in het navolgende dan ook vaststellen met ingang van 11 januari 2013. Ten overvloede merkt de rechtbank op ervan uit te gaan dat de gemeente zich aan de onderhavige beschikking zal conformeren.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
Bepaalt, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank te Alkmaar van 24 mei 2006, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], op nihil met ingang van 15 oktober 2011.
6.2
Stelt, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank te Alkmaar van 24 mei 2006, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]:
  • op nihil met ingang van 15 oktober 2011 tot 11 januari 2013, en
  • op € 137,- per maand met ingang van 11 januari 2013, telkens, voor zover het de nog niet vervallen termijnen betreft, bij vooruitbetaling te voldoen.
6.3
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.4
Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Knoop-Gerritsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2014.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.