ECLI:NL:RBNHO:2014:1975

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
7 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_4197 bz
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 maart 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen een boete die was opgelegd aan eiser wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Eiser, vertegenwoordigd door mr.drs. M. Bitter, had een boete van € 2.000,- ontvangen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, omdat een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning werkzaamheden had verricht in zijn pizzeria. Eiser betwistte de aan hem opgelegde boete en stelde dat hij niet als werkgever kon worden aangemerkt, omdat de vreemdeling slechts op zijn koffer wachtte en geen werkzaamheden voor hem verrichtte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspectie SZW op 27 maart 2013 een boeterapport heeft opgemaakt, waarin werd vermeld dat de vreemdeling op 16 november 2012 werkzaamheden verrichtte in de pizzeria. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de werkzaamheden van de vreemdeling en dat deze geen opdracht had gekregen om te werken. De rechtbank oordeelde dat het boeterapport onvoldoende bewijs bood voor de conclusie dat de vreemdeling arbeid in opdracht of ten dienste van eiser had verricht. De rechtbank benadrukte dat de inspectie SZW niet voldoende onderzoek had gedaan naar de omstandigheden van de werkzaamheden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en werd bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiser moest worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/4197

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2014 in de zaak tussen

[eiser] hodn "[eiser]", te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr.drs. M. Bitter),
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Foppen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een boete van € 2.000,- opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav).
Bij besluit van 26 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2014.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was namens verweerder aanwezig mr. J.J.A. Huisman.

Overwegingen

1.
Inspecteurs van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de inspectie SZW) hebben op 27 maart 2013 op ambtsbelofte een boeterapport opgemaakt. Hierin staat dat op 16 november 2012 een vreemdeling van Albanese nationaliteit,[..]. [vreemdeling] (hierna: [vreemdeling]), is aangetroffen op het adres [adres], die werkzaamheden verrichtte bestaande uit het afkrabben van plakletters van een raam van een pizzeria zonder dat hiervoor een tewerkstellingsvergunning was verleend.
2.
Aan eiser is een boete opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav, omdat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Verweerder heeft het boetenormbedrag op grond van artikel 10 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2013 (hierna: de Beleidsregels) met 50% gematigd naar € 2.000,- omdat de door de vreemdeling verrichte arbeid aan te merken is als arbeid van marginale aard.
3.
Eiser heeft in beroep – kort samengevat – aangevoerd dat hij ten onrechte wordt aangemerkt als werkgever. [vreemdeling] was een bekende van de vorige eigenaar van de onlangs overgenomen pizzeria. Hij verrichtte wel eens klusjes voor de vorige eigenaar en overnachtte in de kelder. Eiser heeft dit beëindigd. [vreemdeling] kwam op 16 november 2012 naar de pizzeria om zijn koffer op te halen. Eiser was met familieleden bezig stickers/belettering van de vorige eigenaar te verwijderen. Eiser verzocht [vreemdeling] even te wachten terwijl hij zijn koffer haalde. Bij terugkeer werd eiser door de inspectie ondervraagd over de werkzaamheden die eiser [vreemdeling] nooit heeft zien verrichten. Eiser heeft betoogd dat hij [vreemdeling] expliciet noch impliciet opdracht heeft gegeven tot het verwijderen van de stickers en ook niet heeft geweten dat [vreemdeling] werkzaamheden ging verrichten. Hij was daarom ook niet in de positie om de werkzaamheden toe te laten, te verbieden of te verhinderen. Eiser weet niet waarom [vreemdeling] aan de stickers is gaan krabben. Mogelijk om de tijd te doden, of omdat hij meende zich nuttig te moeten maken. Eiser kan het [vreemdeling] niet vragen omdat hij na 16 november 2012 naar Albanië zal zijn gereisd en verweerder hem niet gehoord heeft over zijn beweegredenen. Eiser meent dat verweerder op zijn minst [vreemdeling] had moeten horen, dan wel de overige personen die aan het werk waren. Dan was duidelijk geweest dat [vreemdeling] op zijn koffer wachtte en had eiser zijn onschuld kunnen bewijzen.
4.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het vaststellen van een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav niet van belang is waarom de vreemdeling de werkzaamheden heeft verricht. De Wav kent een ruime invulling van het begrip werkgever. Niet is van belang of de vreemdeling in een gezagsverhouding staat tot belanghebbende of dat loon wordt uitbetaald of dat het hulp betreft. Van belang is dat een ander ten behoeve van een rechtspersoon of een natuurlijk persoon werkzaamheden verricht. Gelet hierop doet het niet ter zake dat eiser niet wist dat vreemdeling werkzaamheden verrichtte. Van belang is dat de vreemdeling werkzaamheden ten behoeve van eiser heeft verricht.
Ook is niet van belang dat eiser geen opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden. Eiser had zijn bedrijfsvoering dusdanig op orde moeten hebben dat het voor de vreemdeling niet mogelijk was geweest om werkzaamheden te verrichten. Een ondernemer is te allen tijde verantwoordelijk voor hetgeen in zijn onderneming gebeurt. Eiser is dus verantwoordelijk voor werkzaamheden die een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning voor hem verricht, aldus verweerder. Gelet op het boeterapport acht verweerder bewezen dan wel aannemelijk gemaakt dat de werkgever een overtreding in de zin van de Wav heeft begaan, namelijk dat de vreemdeling ten dienste van eiser arbeid verrichtte middels het afkrabben van plakletters van een raam van de onderneming.
5.
De inspectie SZW heeft het boeterapport gebaseerd op het proces-verbaal van bevindingen van 23 november 2012. In dit proces-verbaal, gevoegd bij het boeterapport, wordt ten aanzien van de werkzaamheden die de vreemdeling verrichtte het volgende vermeld:
“Ik, verbalisant [naam], ben twee keer langs het hierboven genoemde pand gelopen en ik zag dat er vijf (5) mannen zich in de zaak bevonden. Ik zag dat er twee mannen met vermoedelijk een verfkrabber letters van het raam aan het afkrabben waren. Ik zag dat er nog een man nieuwe belettering op een raam aan het aanbrengen was. Ik zag dat er met deze nieuwe letters “[eiser]” op het raam werd aangebracht. Hierop hebben wij een controle op grond van de Wet Arbeid Vreemdelingen uitgevoerd. (-)”.
6.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dienen juist omdat een boete als hier bedoeld een punitieve sanctie betreft, aan de bewijsvoering van de overtreding en aan de motivering van het sanctiebesluit strenge eisen te worden gesteld (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS: 2010:BL3335).
7.
Het proces-verbaal van bevindingen van 23 november 2012 vermeldt niet meer dan dat de vreemdeling met een verfkrabber aan belettering krabde. Uit dit proces-verbaal blijkt niet op wiens verzoek de vreemdeling deze handelingen verrichtte, hoe lang hij dit deed of dat door de verbalisanten ter plaatse enig aanvullend onderzoek is verricht naar bijkomende omstandigheden die een nader licht zouden kunnen werpen op de aan de waargenomen handelingen te hechten betekenis. De summiere weergave van de verbalisanten in voornoemd proces-verbaal sluit het betoog van eiser niet uit dat de vreemdeling uit verveling met de verfkrabber aan de letters krabde terwijl hij op zijn koffers wachtte. Voorts valt op dat verweerder de verrichte handelingen heeft aangemerkt als arbeid van marginale aard zonder een kenbare motivering daarvoor. Daarnaast is van belang dat de vreemdeling zelf, dan wel de overige aanwezigen, niet zijn gehoord over de context en aard van de werkzaamheden, terwijl de degenen die wél zijn gehoord, te weten eiser en de voormalig eigenaar van de pizzeria, de vreemdeling de handelingen niet hebben zien verrichten.
Uit het voorgaande volgt dat het boeterapport op zichzelf naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond biedt voor de conclusie dat de vreemdeling arbeid in opdracht of ten dienste van eiser heeft verricht. De onderzoeksbevindingen kunnen daarmee de conclusie van verweerder dat eiser in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft gehandeld, dan ook niet rechtvaardigen. In zoverre is dan ook geen sprake van een overtreding als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Wav.
8.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, eerste volzin, van de Awb. De rechtbank ziet hierin tevens aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het besluit van 7 juni 2013 te herroepen.
9.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1461,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).
10.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt het verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1461,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.