ECLI:NL:RBNHO:2014:2071

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 januari 2014
Publicatiedatum
10 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_4312 en 13-4924
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van leeftijd en opleidingsvereisten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 januari 2014 uitspraak gedaan over de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb). Eiser, geboren op 12 januari 1987, was ten tijde van de aanvraag jonger dan 27 jaar, wat in principe betekent dat hij geen recht had op bijstand. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet voldeed aan de vereisten die de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, op basis van de wet mocht stellen.

Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor bijstand, maar deze was afgewezen. Het college had in een besluit van 26 juni 2013 de aanvraag afgewezen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard in een besluit van 21 september 2013. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld en na de zitting op 27 januari 2014 onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij recht had op bijstand, ondanks zijn argument dat hij een opleiding in India volgde die beter en goedkoper was dan in Nederland. De rechter stelde vast dat de wet duidelijk is: jongeren onder de 27 jaar hebben geen recht op bijstand als zij uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 13/4312 en 13/4924
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 27 januari 2014 in de zaken tussen

[eiser]

wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. J.P. van Vulpen
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om toekenning van een uitkering in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) afgewezen.
Bij besluit van 21 september 2013, verzonden op 25 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nr. HAA 13/4312. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nr. HAA 13/4924.
Het onderzoek ter zitting heeft in de zaak 13/4924 plaatsgevonden op 6 januari 2014 en is toen aangehouden. Op 27 januari 2014 is de behandeling daarvan voortgezet tezamen met het beroep. In beide gevallen is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. S. Dijkman Dulkes-Wan.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening en in de beroepszaak.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1.
In deze procedure gaat het om eisers Wwb-aanvraag van 15 april 2013. Op deze aanvraag heeft verweerder het besluit genomen van 26 juni 2013. De beslissing op bezwaar is van 21 september 2013.
Uit de stukken komt naar voren dat eiser ook per 15 februari 2013 een Wwb-aanvraag heeft ingediend. Hierover bevinden zich echter in het dossier geen nadere gegevens. Verweerder zal op deze aanvraag nog een besluit nemen.
2.
Eiser is geboren op 12 januari 1987. Dit betekent dat hij in de periode in geding nog geen 27 jaar oud was. In dit verband is van belang het bepaalde in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c van de Wwb. Dit artikellid luidt als volgt:
‘Geen recht op bijstand heeft degene:
c. die jonger is dan 27 jaar en uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen.’
In de nu voorliggende procedure staat centraal de vraag of eiser in de in geding zijnde periode uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kon volgen.
3.
Op 18 april 2013 heeft verweerder eiser een brief gestuurd. In deze brief heeft verweerder eiser gevraagd om uit te zoeken of hij weer naar school kan en wanneer de opleiding start. Ook heeft verweerder eiser gevraagd een twintigtal sollicitaties aan te tonen. Eiser heeft op 29 april 2013 een betalingsbewijs overgelegd betreffende zijn studie in India. Op 3 mei 2013 heeft hij de tickets van de reis naar India getoond. Eiser heeft op 16 mei 2013 een gesprek gevoerd bij verweerder en medegedeeld dat hij op 19 mei 2013 naar India zou vertrekken. Op 7 juli 2013 zou eiser weer naar Nederland terugkeren. Verweerder heeft op 26 juni 2013 het primaire besluit genomen. In het bestreden besluit stelt verweerder dat eiser niet heeft voldaan aan de door hem gestelde vereisten.
4.
Eiser heeft aangevoerd dat hij wel degelijk een opleiding heeft gevolgd, zij het niet op de wijze zoals verweerder die heeft aangegeven. In India heeft eiser een goedkopere en betere opleiding gevolgd dan in Nederland mogelijk zou zijn geweest. Nu wordt eiser ten onrechte tegengeworpen dat hij zich niet aan de regels zou hebben gehouden. Eiser heeft zelf initiatief getoond en dat zou beloond moeten worden, aldus eiser.
5.
Uit artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wwb volgt dat een belanghebbende van jonger dan 27 jaar geen recht heeft op bijstand. Verweerder heeft zich in verband hiermee terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft voldaan aan de vereisten die verweerder volgens de wet mocht stellen. Ook al heeft eiser met het volgen van de opleiding in India beoogd zijn kansen op betaald werk in Nederland te vergroten, dit heeft niet tot gevolg dat verweerder gehouden was aan eiser de gevraagde Wwb-uitkering te verstrekken, hoe teleurstellend dit voor eiser ook is.
6.
Verweerder heeft desgevraagd ter zitting toegelicht om welke reden hij eiser per 15 augustus 2013 een Wwb-uitkering heeft toegekend. Omdat eiser, zo stelt verweerder, toen de gevraagde informatie over het volgen van een studie in Nederland heeft ingeleverd, is hem een Wwb-uitkering toegekend. Van willekeur, dan wel van een reden om eiser op basis van het latere besluit alsnog een uitkering toe te kennen over de periode die nu in geding is, is volgens verweerder geen sprake. De voorzieningenrechter onderschrijft dit standpunt.
7.
Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep ongegrond is. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het desbetreffende verzoek dan ook af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
8.
De voorzieningenrechter deelt tot slot mede dat tegen deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de hoofdzaak, binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal daarvan hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Voor zover deze uitspraak betrekking heeft op het verzoek om voorlopige voorziening, staat hiertegen geen rechtsmiddel open.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.M. van der Pol, griffier, op 27 januari 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: