In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 maart 2014 een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde R. Güzel, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De afwijzing was gebaseerd op het onweerlegbaar rechtsvermoeden van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a Wwb, waarbij de verhuurder van verzoekster de erkenning van haar kind nog niet had ongedaan gemaakt.
Tijdens de zitting op 11 maart 2014 heeft verzoekster een beschikking van de rechtbank overgelegd, waarin de erkenning van haar kind door de verhuurder is vernietigd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat deze beschikking van invloed is op de kans van slagen van het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en het primaire besluit van 16 januari 2014 te schorsen tot de datum van bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat verweerder met ingang van 10 februari 2014 aan verzoekster voorschotten moet verstrekken ter hoogte van 90% van de voor haar geldende bijstandsnorm en dat het betaalde griffierecht van € 45,-- aan verzoekster moet worden vergoed. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, in aanwezigheid van griffier P.M. van der Pol.