ECLI:NL:RBNHO:2014:2385

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
AWB-14_690
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Wwb-uitkering wegens onroerende zaken in Turkije

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 maart 2014 een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die haar Wwb-uitkering (Wet werk en bijstand) had zien intrekken. De intrekking vond plaats op basis van het feit dat verzoekster eigenaar was van onroerende zaken in Turkije, waarvan de waarde het vrij te laten vermogen overschreed. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 17 december 2013, waarin de uitkering per 9 april 2013 werd ingetrokken. Tijdens de zitting heeft verzoekster verklaard dat de onroerende zaak op haar naam stond vanwege een constructie met haar ouders, maar dat zij er niet over kon beschikken omdat het eigendom eigenlijk toebehoorde aan haar broer. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet uit eigen beweging melding had gemaakt van de onroerende zaken en dat zij de inlichtingenverplichting had geschonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet had aangetoond dat zij niet redelijkerwijs kon beschikken over de onroerende zaak. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter benadrukte dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 14/690
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 3 maart 2014 in de zaak tussen

[verzoekster]

wonende te[woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde mr. M.M. Bonsen-Lemmers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2013, verzonden 19 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die verzoekster ontving in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) per 9 april 2013 ingetrokken, omdat uit onderzoek is gebleken dat verzoekster in Turkije eigenaar is van een onroerende zaak, waarvan de waarde ligt boven het voor verzoekster geldende vrij te laten vermogen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2014. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. M.E. van Dijk.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt onder meer naar voren dat verweerder op 2 december 2013 een rapportage heeft ontvangen van Gürdal Law Office in Turkije. Op basis van deze rapportage heeft verweerder vervolgens bij besluit van 4 december 2013 verzoeksters Wwb-uitkering opgeschort.
3.
Hierna heeft verzoekster op 10 december 2013 met medewerkers van verweerder een gesprek gevoerd. In het van dit gesprek opgemaakte verslag staat onder meer het volgende vermeld (V = de vraag van de rapporteur en A = het antwoord van verzoekster):
‘Noot Rapporteur:
Uit onderzoek is gebleken dat u eigenaar bent van het volgende:
Het onroerend goed, zijnde een perceel bouwgrond, groot 310,55 m² geregistreerd bij het Kadaster register van district [perceel], staat op naam van[verzoekster].[verzoekster] kreeg dit goed op 10-09-2001 in bezit door aankoop.
V. Kunt u hier iets over vertellen?
A. Dit klopt. Ik heb een huis in Turkije. Ik kan u zeggen dat het met mijn ouders te maken heeft. Mijn ouders gingen scheiden en de woning is op mijn naam gezet. Omdat de vader dan niet aan het huis kan komen.
V. Hoe bent u eigenaar geworden van het onroerend goed?
A. Dat is in Turkije gebeurd. Ik heb hiervoor getekend bij de notaris.
V. Het onroerend goed is op 10-09-2001 door aankoop verkregen. Kunt u hier iets over vertellen?
A. De woning is betaald door mijn ouders. Het is gewoon op mijn naam gezet. Je kan er gewoon in wonen. De woning stond al die tijd leeg vanaf 2001. Als ik op vakantie ben ga ik er niet naartoe. De woning is van mijn moeder en wat zij ermee gaat doen weet ik niet.’
4.
Vervolgens heeft verweerder het primaire intrekkingsbesluit van 17 december 2013 genomen.
5.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat het primaire besluit prematuur is. Volgens verzoekster kon en kan zij niet over de onroerende zaak in Turkije beschikken. Zij kon deze evenmin verkopen, want de onroerende zaak behoort toe aan haar broer. In 2001 was deze broer nog minderjarig en om die reden heeft verzoekster ingestemd met de constructie om de onroerende zaak op haar naam te laten registreren. Verzoekster is naar Turkije geweest om op 23 december 2013 de onroerende zaak te laten registreren op naam van verzoeksters broer, zoals altijd al de bedoeling was.
6.
Verweerder verwijst naar de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en in het bijzonder naar de uitspraak van de CRvB van 30 november 2010 (ECRI:NL:CRVB:2010:BO6528). Verweerder handhaaft zijn standpunt dat verzoekster kan en kon beschikken over de onroerende zaak in Turkije.
7.
Deze procedure heeft betrekking op een verzoek om voorlopige voorziening dat is gekoppeld aan het bezwaar van verzoekster tegen het primaire intrekkingsbesluit van 17 december 2013. Het gaat hier dus niet om de nieuwe Wwb-aanvraag die inmiddels door verzoekster is ingediend.
8.
Vaststaat dat verzoekster niet uit eigen beweging bij verweerder melding heeft gemaakt van de onroerende zaken in Turkije. Hierdoor heeft verzoekster het risico genomen dat verweerder hier op enig moment achter zou komen. De in dit soort zaken vaste jurisprudentie van de CRvB houdt in dat wanneer een onroerende zaak op iemands naam staat geregistreerd, de betrokkene geacht wordt redelijkerwijs te kunnen beschikken over deze onroerende zaak.
9.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is verzoekster er tot op heden nog niet in geslaagd om aan te tonen dat zij niet geacht kan worden redelijkerwijs te kunnen beschikken of te kunnen hebben beschikt over de onroerende zaak in Turkije.
10.
De omstandigheid dat verzoekster een nieuwe Wwb-aanvraag heeft moeten indienen en dat zij in het kader van het onderzoek naar die nieuwe aanvraag nog geen voorschot heeft ontvangen waardoor zij in een benarde positie is komen te verkeren, is het gevolg van het feit dat verzoekster de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. De benarde positie van verzoekster vormt geen reden om nu, in het kader van het voorliggende verzoek, een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11.
De voorzieningenrechter deelt tot slot mede dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.M. van der Pol, griffier, op 3 maart 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: