ECLI:NL:RBNHO:2014:2387

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
AWB-14_668
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening inzake beëindiging uitkering op basis van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 februari 2014 een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die haar uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb) had zien beëindigen. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, had op 3 februari 2014 besloten om de uitkering van verzoekster per 4 februari 2014 te beëindigen en per 1 december 2013 in te trekken, omdat verzoekster naar het oordeel van verweerder had gehandeld in strijd met de inlichtingenverplichting. Verzoekster had hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 27 februari 2014 is gebleken dat verzoekster op 31 januari 2014 bij verweerder was verschenen, maar dat verweerder had nagelaten om met haar afspraken te maken over het verstrekken van inlichtingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder de opschorting van de uitkering had kunnen laten doorlopen, maar ervoor had gekozen om de uitkering te beëindigen. Dit was volgens de voorzieningenrechter niet terecht, aangezien er voldoende aanleiding was om verzoekster de kans te geven om inlichtingen te verstrekken.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het primaire besluit van 3 februari 2014 geschorst met ingang van 7 februari 2014, tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder opgedragen om het betaalde griffierecht van € 45,-- aan verzoekster te vergoeden en is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 974,--. De voorzieningenrechter benadrukte dat haar oordeel een voorlopig karakter heeft en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindend is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 14/668
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 27 februari 2014 in de zaak tussen

[verzoekster]

wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde mr. M. Raaijmakers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die verzoekster ontving in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) per 4 februari 2014 beëindigd en per 1 december 2013 ingetrokken, omdat verzoekster heeft gehandeld in strijd met de inlichtingenverplichting.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2014. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, R.C.F. de Vos.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het primaire besluit van 3 februari 2014 met ingang van 7 februari 2014 tot twee weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,-- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 974,-- , te betalen aan verzoeksters gemachtigde.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Bij besluit van 21 januari 2014 heeft verweerder de Wwb-uitkering van verzoekster opgeschort, omdat verweerder is gebleken dat aan verzoekster verzonden brieven terugkomen. Gelet hierop was verweerder bevoegd om aan verzoekster te vragen inlichtingen te verstrekken en de uitkering op te schorten. Verweerder heeft verzoekster tot 27 januari 2014 de tijd gegeven nadere inlichtingen te verstrekken.
3.
Verzoekster is op 31 januari 2014 bij verweerder aan de balie verschenen. Verzoekster heeft vragen over het feit dat haar uitkering over januari 2014 niet aan haar was uitbetaald. Op dat moment heeft verweerder verzoekster het opschortingsbesluit van 21 januari 2014 overhandigd. Voorts heeft verzoekster op 31 januari 2014 aan verweerder laten weten dat zij niet via de post of de telefoon te bereiken is. Verzoekster is te bereiken via e-mail. Zij heeft ook op 31 januari 2014 een e-mail aan verweerder gestuurd.
4.
In verweerders rapportage van 3 februari 2014 staat onder meer het volgende vermeld:
‘Nadat klant erachter kwam dat de uitkering januari 2014 niet was gestort, heeft zij een mail naar de dienst gestuurd (zie Verseon). Dit is te laat. Daarnaast is zij op 31-01-2014 bij de balie bij collega [naam] geweest. Zij verklaarde helemaal geen / nooit post te ontvangen op haar adres. Voor meer info kan [naam] geven.’
Voorts blijkt uit de stukken dat verzoekster op 31 januari 2014 e-mails heeft gestuurd aan verweerder.
5.
Ondanks dat verweerder de opschorting van verzoeksters uitkering had kunnen laten doorlopen, heeft hij ervoor gekozen verzoeksters uitkering te beëindigen per 4 februari 2014 en met toepassing van artikel 54, derde lid, Wwb in te trekken per 1 december 2013. Anders dan de klantmanager, zoals blijkt uit verweerders e-mail van 3 februari 2014, meent, was er, gelet op het voorgaande, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, alle aanleiding om op 31 januari 2014 met verzoekster een nadere afspraak te maken voor het verstrekken van inlichtingen. Nu verweerder dit heeft nagelaten en verzoekster heeft gedwongen een nieuwe Wwb-aanvraag in te dienen, bestaat er, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
6.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook toe en schorst het primaire besluit van 3 februari 2014 met ingang van 7 februari 2014 tot twee weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar. Hierdoor wordt verzoeksters uitkering hervat.
7.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 45,-- vergoedt.
8.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder voorts in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,-- (een punt voor het indienen van het verzoekschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting). De waarde van een punt bedraagt € 487,--. De zwaarte van de zaak is gemiddeld. Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder op grond van 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan verzoeksters gemachtigde.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.M. van der Pol, griffier, op 27 februari 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: