ECLI:NL:RBNHO:2014:2388

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
AWB-14_697
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening inzake stopzetting bezoldiging door korpschef

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 februari 2014 een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een medewerker van de politie, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de korpschef van het Landelijk Politiekorps, waarbij zijn bezoldiging per 13 januari 2014 was stopgezet. Dit besluit was genomen op basis van artikel 44 van het Besluit bezoldiging politie, omdat verzoeker niet had voldaan aan een oproep om medische informatie te verstrekken aan de bedrijfsarts. Verzoeker stelde dat hij op het spreekuur van de bedrijfsarts was verschenen, maar dat hij niet in staat was om over zijn situatie te praten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bedrijfsarts verzoeker op dat moment had moeten vragen om een medische machtiging te ondertekenen, wat niet was gebeurd. Hierdoor kon de korpschef niet in redelijkheid besluiten om de bezoldiging stop te zetten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het primaire besluit geschorst tot twee weken na de beslissing op bezwaar, en de korpschef veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten aan verzoeker. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 14/697
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 24 februari 2014 in de zaak tussen

[verzoeker]

wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. P.S. Jonkers
en

de korpschef van het Landelijk politiekorps,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 44, eerste lid, onder j en q van het Besluit bezoldiging politie verzoekers bezoldiging stopgezet per 13 januari 2014.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. M.J. Timmer-van Dishoeck en R.H.W.A. Putman.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het primaire besluit van 20 januari 2014 met ingang van 10 februari 2014 tot twee weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,-- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-- , te betalen aan verzoeker.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij is verschenen bij de bedrijfsarts en hierdoor heeft voldaan aan het dienstbevel.
3.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt onder meer naar voren dat verweerder zich een oordeel wenste te vormen omtrent de door verzoeker aangevoerde medische/psychische beperkingen, te meer omdat enige medische onderbouwing omtrent het door verzoeker gestelde tot op heden ontbreekt. Verweerder had goede redenen om die medische onderbouwing te willen ontvangen. Bij brief van 24 december 2013 heeft verweerder verzoeker opgedragen de in die brief bedoelde medische gegevens aan de bedrijfsarts toe te sturen, dan wel deze door de behandelend psycholoog aan de bedrijfsarts te laten verstrekken, dan wel de bedrijfsarts te machtigen de gegevens bij zijn behandelaar op te vragen. In deze brief staat ook dat de arbodienst in dit verband een machtiging aan verzoeker zal toesturen.
4.
Ter zitting heeft verzoeker desgevraagd verklaard dat hij deze machtiging niet heeft ontvangen.
Voorts heeft verzoeker verklaard dat hij ook niet beschikt over zijn medische gegevens die berusten onder zijn behandelend psycholoog, zodat hij deze ook niet aan de bedrijfsarts kon verstrekken. Verzoeker heeft vervolgens aangevoerd dat de medische gegevens niet op korte termijn, te weten binnen 14 dagen –de brief van verweerder is gedateerd 24 december- zijn te verstrekken.
5.
Blijkens de stukken heeft verweerder verzoeker, nadat de in de brief van 24 december 2013 genoemde termijn van 14 dagen was verstreken en verweerder niets had ontvangen, bij brief van 9 januari 2014 opgeroepen om op 13 januari 2014 om 14.30 uur te verschijnen bij de bedrijfsarts,[naam]. Verzoeker moet deze oproep beschouwen als een dienstopdracht.
6.
In het besluit van 20 januari 2014 heeft verweerder hierover onder meer het volgende opgenomen:
‘De bedrijfsarts, mevrouw [naam], heeft mij erover geïnformeerd dat u ditmaal weliswaar op het spreekuur bent verschenen, maar dat u daarbij enkel een korte verklaring heeft voorgelezen en direct daarna weer bent vertrokken. U heeft de bedrijfsarts op geen enkele manier in de gelegenheid gesteld zich een oordeel te vormen over de door u gestelde psychische beperkingen. Dit, nadat u eerder al had geweigerd bij de bedrijfsarts te verschijnen en tevens hebt nagelaten haar van de verzochte medische informatie, dan wel gegevens met betrekking tot uw psycholoog te voorzien. De bedrijfsarts is dan ook nog steeds niet in staat mij een advies betreffende uw medische/psychische beperkingen te geven.’
7.
In het verzoek om voorlopige voorziening heeft verzoeker onder meer gesteld dat hij op het spreekuur van de bedrijfsarts is verschenen, dat hij heeft medegedeeld dat hij bij een extern psycholoog in behandeling is, medicijnen gebruikt en dat hij niet in staat is om over de zaak te praten. Verzoeker heeft een en ander ter zitting toegelicht en bevestigd.
8.
De voorzieningenrechter constateert dat het dossier geen door de bedrijfsarts opgemaakt spreekuurverslag van 13 januari 2014 bevat. In het primaire besluit is een samenvatting gegeven. Voorts stelt verzoeker de medische machtiging die was aangekondigd in de brief van 24 december 2013 niet te hebben ontvangen. Hij ontkent overigens niet dat hij geen navraag heeft gedaan. Op 13 januari 2014 had verzoeker die machtiging nog steeds niet en had deze dus ook niet, getekend, mee kunnen nemen. De inmiddels door verzoeker getekende machtiging die ertoe heeft geleid dat verweerder met ingang van 17 februari 2014 de bezoldiging weer gaat betalen, betreft een ander exemplaar.
9.
Bij gebrek aan een op 13 januari 2014 gedateerd spreekuurverslag van de bedrijfsarts en gelet op de verklaring van verzoeker dat hij tegen de bedrijfsarts heeft gezegd dat hij niet over zijn situatie kon praten, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het op de weg van de bedrijfsarts had gelegen verzoeker op dat moment te vragen een medische machtiging te ondertekenen. Hierdoor zou verweerder hopelijk spoedig na 13 januari 2014 hebben kunnen beschikken over een, door verweerder terecht verlangde, beoordeling door de bedrijfsarts van verzoekers medische situatie. De voorzieningenrechter constateert dat dit alles niet is gebeurd.
10.
Onder de omstandigheden zoals hiervoor weergegeven, komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat niet kan worden geoordeeld dat verzoeker niet heeft voldaan aan de dienstopdracht opgenomen in de brief van 9 januari 2014. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid niet gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid verzoekers bezoldiging per 13 januari 2014 stop te zetten teneinde te bewerkstelligen dat verzoeker mee zou werken aan een onderzoek naar zijn medische situatie.
11.
Het voorgaande houdt in dat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toewijst en het primaire besluit schorst met ingang van 10 februari 2014 tot twee weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar.
12.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toewijst, bepaalt zij dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 165,-- vergoedt.
13.
De voorzieningenrechter veroordeelt voorts verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,-- (een punt voor het indienen van het verzoekschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting; de waarde per punt is € 487,--; de zwaarte van de zaak is gemiddeld).
14.
De voorzieningenrechter deelt tot slot mede dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.M. van der Pol, griffier, op 24 februari 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: