ECLI:NL:RBNHO:2014:2389

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 februari 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
AWB-14_665
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake beëindiging uitkering op basis van anonieme meldingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, die een uitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb), was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem beschuldigd van samenwoning met haar ex-partner, A. Verweerder had de uitkering van verzoekster per 23 januari 2014 beëindigd, omdat zij niet had meegewerkt aan een huisbezoek. Verzoekster maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 20 februari 2014 heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. M.P. Spanjer, haar standpunt toegelicht. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. R.C.F. de Vos. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de woon- en leefsituatie van de ex-partner van verzoekster, ondanks dat er anonieme meldingen waren ontvangen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet meewerken aan een huisbezoek niet zonder meer kan leiden tot beëindiging van de uitkering, tenzij er concrete feiten zijn die dit rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het primaire besluit van 23 januari 2014 geschorst met ingang van 7 februari 2014. Tevens is verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 45,-- aan verzoekster te vergoeden en is verweerder veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 974,--, te betalen aan verzoeksters gemachtigde. De voorzieningenrechter benadrukte dat zijn oordeel voorlopig is en geen bindende werking heeft voor een eventueel bodemgeding. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 14/665
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 20 februari 2014 in de zaak tussen

[verzoekster]

wonende te[woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde mr. M.P. Spanjer
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die verzoekster ontving in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) per datum beschikking beëindigd en per 23 januari 2014 ingetrokken, omdat verzoekster niet heeft meegewerkt aan een huisbezoek.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. R.C.F de Vos.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het primaire besluit van 23 januari 2014 met ingang van 7 februari 2014 tot twee weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-- , te betalen aan verzoeksters gemachtigde.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
De voorzieningenrechter wijst allereerst op jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals bijvoorbeeld de uitspraak van 15 april 2008 (ECLI:NL:CRVB:BD0154). In deze uitspraak heeft de CRvB onder meer het volgende overwogen:
‘Naar vaste rechtspraak van de Raad kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek gevolgen worden verbonden (in de vorm van het weigeren, beëindigen of intrekken van de bijstand) indien voor dat huisbezoek in het individuele geval een redelijke grond bestaat. Van een dergelijke grond is sprake indien op basis van concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van de door de betrokkene omtrent zijn woon- en leefsituatie verstrekte inlichtingen, voor zover deze gegevens onmiskenbaar van belang zijn voor (het vaststellen van) het recht op bijstand en deze gegevens niet op een voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd.’
3.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat verweerder in respectievelijk april, oktober en november 2013 over verzoekster een drietal anonieme meldingen heeft ontvangen. Deze meldingen zijn niet gelijkluidend.
4.
Voormelde meldingen waren voor verweerder aanleiding om op 16 januari 2014 een bezoek te brengen aan het adres van[naam], de ex-partner van verzoekster. Hiervan is een verslag opgemaakt. In die verslag staat onder meer het volgende vermeld:
‘De deur wordt geopend door[naam 2], één van de ingeschrevenen. Door collega Lagerweij wordt aan hem gevraagd of[naam] ook op dit adres woonachtig is. Omdat [naam 2] de Nederlandse taal niet goed beheerst, wordt er een medebewoonster bij gehaald, [naam 3] (sinds 05-12-2013 ingeschreven op het adres). Zowel [naam 2] als [naam 3] verklaren dat [naam] niet op dit adres woont maar alleen af en toe zijn post komt halen. In de gang liggen 3 aan hem geadresseerde brieven van de gemeente Haarlem, alle drie ongeopend.’
5.
Op 23 januari 2014 hebben medewerkers van verweerder met verzoekster een gesprek gevoerd. In dit gesprek heeft verzoekster ontkend dat zij een gezamenlijke huishouding voert met [naam]. Ook ter zitting heeft verzoekster dit ontkend.
6.
Namens verzoekster is aangevoerd dat aan het huisbezoek op het adres van [naam] geen waarde kan worden toegekend, omdat de twee medebewoners niet kunnen weten dat [naam] op dat adres woont, omdat zij zelf nog maar kort op dat adres woonachtig zijn. Bovendien lag er post voor [naam] op dat adres. Dat zegt iets over het wonen van [naam] aldaar. Voorts is namens verzoekster aangevoerd dat verweerder ook een minder ingrijpend middel dan een huisbezoek bij verzoekster had kunnen toepassen.
7.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting aan verzoekster de inhoud van de drie anonieme meldingen voorgehouden. Verzoekster ontkent dat zij recentelijk heeft gewerkt in het door de tipgever genoemde bedrijf. Ook is zij niet recentelijk naar Turkije geweest. Stempels in haar paspoort kunnen hierover uitsluitsel geven, aldus verzoekster.
8. Ter zitting kon verweerder desgevraagd geen informatie geven over de vraag of ook de ex-partner van verzoekster, [naam], door verweerder is opgeroepen voor een gesprek over zijn woon- en leefsituatie. Vaststaat immers dat [naam] ook een Wwb-uitkering ontvangt en
iets zou moeten kunnen vertellen over zijn woonsituatie.
9. Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat het onvoldoende duidelijk is of het primaire besluit in bezwaar kan worden gehandhaafd.
Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en het primaire besluit van 23 januari 2014 te schorsen met ingang van 7 februari 2014 tot twee weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar.
10.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 45,-- vergoedt.
11.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder voorts in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,-- (een punt voor het indienen van het verzoekschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting; de waarde per punt bedraagt € 487,--; de zwaarte van de zaak is gemiddeld). Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder op grond van 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan verzoeksters gemachtigde.
12.
De voorzieningenrechter deelt tot slot mede dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.M. van der Pol, griffier, op 20 februari 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: