ECLI:NL:RBNHO:2014:2495

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
AWB-14_851
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering en hoofdverblijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 maart 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.B. Chylinska, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb), welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem was afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat verzoeker niet had aangetoond dat hij zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 18 maart 2014 heeft de voorzieningenrechter de situatie beoordeeld. Verzoeker was aanwezig en heeft verklaard dat hij op het opgegeven adres woont, wat ook door de hoofdbewoonster werd bevestigd. Echter, verzoeker kon geen huurovereenkomst overleggen en zijn contante huurbetalingen waren niet aannemelijk gemaakt. Bovendien waren er twijfels over de verklaringen die verzoeker had afgelegd tijdens een huisbezoek en op kantoor.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter benadrukte dat zijn oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Tevens werd vermeld dat verzoeker zich opnieuw kan wenden tot de voorzieningenrechter als het standpunt van verweerder tijdens de bezwaarfase onveranderd blijft. De uitspraak werd gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, in aanwezigheid van griffier P.M. van der Pol.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 14/851
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 18 maart 2014 in de zaak tussen

[verzoeker]

wonende te[woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. M.J. Meijer
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers aanvraag om toekenning van een uitkering in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) afgewezen, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij zijn hoofdverblijf heeft op het adres[adres].
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. M.B. Chylinska, namens zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. T.A. van den Hoff.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Voor het vaststellen van verzoekers recht op bijstand is cruciaal het antwoord op de vraag of verzoeker zijn hoofdverblijf heeft op het adres[adres]. Vaststaat dat verzoeker op dat adres staat ingeschreven. Hij heeft voorts verklaard dat hij op dit adres woont, terwijl de hoofdbewoonster c.q. verhuurster dit eveneens heeft verklaard.
3.
Hier staat tegenover dat verzoeker geen huurovereenkomst heeft overgelegd en dat hij de, naar zijn zeggen, contante huurbetalingen niet aannemelijk heeft gemaakt. Daar komt bij dat verzoeker zowel bij verweerder op kantoor als tijdens het huisbezoek op 15 januari 2014 een verklaring heeft afgelegd. Beide verklaringen van verzoeker roepen echter vragen op en op deze vragen heeft verzoeker tot op heden geen bevredigend antwoord kunnen geven.
4.
Verzoeker heeft aangevoerd dat zijn verklaringen op een onjuiste wijze zijn weergegeven in de door verweerder opgemaakte onderzoeksrapportage. In dit verband had het echter in de rede gelegen dat verzoeker, toen hij kennisnam van de inhoud van de onderzoeksrapportage, hierop onmiddellijk (schriftelijk) zou hebben gereageerd. Verzoeker heeft dit echter nagelaten, zodat vooralsnog moet worden uitgegaan van de juistheid van deze rapportage.
5.
Gelet op het bovenstaande is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat er in deze zaak onvoldoende aanknopingspunten zijn om te kunnen komen tot een toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. Daar komt bij dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat de hoorzitting in het kader van de bezwaarprocedure zal plaatsvinden op donderdag 27 maart 2014.
6.
Het voorgaande brengt met zich dat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afwijst. Als tijdens de bezwaarfase blijkt dat verweerder zijn standpunt handhaaft, kan verzoeker zich opnieuw tot de voorzieningenrechter wenden.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8.
Tot slot deelt de voorzieningenrechter mede dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.M. van der Pol, griffier, op 18 maart 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: