In deze zaak hebben de grootouders van een minderjarige, die zijn moeder door een auto-ongeluk hebben verloren, verzocht om een omgangsregeling met hun kleinzoon. De moeder overleed op 15 juli 2012, waarna de vader het ouderlijk gezag over de minderjarige kreeg. De relatie tussen de grootouders en de vader verslechterde na het overlijden van de moeder, wat leidde tot een verbroken omgang tussen de grootouders en de minderjarige. De rechtbank heeft op 19 maart 2014 de zaak behandeld, waarbij de grootouders en de vader met hun advocaten aanwezig waren. De grootouders stelden dat zij een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige hebben en dat het in zijn belang is om contact met hen te onderhouden. De vader daarentegen betoogde dat omgang schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat hij bang zou zijn voor zijn grootmoeder.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de grootouders in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige staan en dat omgang het uitgangspunt is, tenzij er zwaarwegende belangen van het kind zijn die zich daartegen verzetten. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van de vader onvoldoende onderbouwd waren en dat er geen zwaarwegende belangen waren die een omgangsregeling in de weg stonden. De rechtbank heeft daarom besloten om een gefaseerde omgangsregeling vast te stellen, waarbij de omgang tussen de grootouders en de minderjarige geleidelijk wordt opgebouwd. De eerste omgang zal plaatsvinden op zondag van 12.00 tot 14.00 uur, met een uitbreiding van de tijd naarmate de omgang vordert. De rechtbank heeft ook benadrukt dat het van belang is dat partijen werken aan herstel van hun onderlinge communicatie en heeft hen aangeraden om mediation te overwegen.