Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Vonnis in kort geding
[eisende partij], wonende te [plaats],
Het procesverloop
De feiten
Het geschil
De beoordeling
“zelf ontslag”heeft genomen, in de e-mail van [werkgever] van 30 november 2013 wordt gesteld dat [werknemer] heeft verklaard dat hij wilde
“stoppen”, en in de brief van [werkgever] van 10 januari 2014 wordt [werknemer] geciteerd waar hij volgens [werkgever] heeft gezegd
“het hoeft dan voor mij helemaal niet meer”. Omdat uit de eigen verklaringen van [werkgever] al niet kan worden afgeleid wat er nu precies is gezegd door [werknemer], kan ook niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van [werknemer] gericht op ontslagname. Indien zou worden uitgegaan van het door [werkgever] zelf in zijn brief van 10 januari 2014 weergegeven citaat van [werknemer], kan niet van een ontslagname door [werknemer] worden gesproken. De bewoordingen
“het hoeft dan voor mij helemaal niet meer”houden namelijk geen duidelijke en ondubbelzinnige verklaring gericht op ontslag in.
“dat hij in zo’n bedrijf niet wilde blijven werken”en
“dat het voor hem allemaal niet meer hoefde”, maar die woorden leveren, zoals ten aanzien van het laatste citaat hiervoor al is overwogen, geen duidelijke en ondubbelzinnige ontslagname op. Overigens wijkt de verklaring van [X] deels weer af van hetgeen [werkgever] zelf heeft verklaard.
De beslissing in kort geding
€ 437,20.