ECLI:NL:RBNHO:2014:2741

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
15/840070-11
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne en voorhanden hebben van wapens en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer van 10.871 gram cocaïne, alsook aan het voorhanden hebben van wapens en munitie. De verdachte heeft de cocaïne ingevoerd via een zending bloemen, waarbij hij zijn bedrijf als dekmantel heeft gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, waaronder het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook beslist dat een in beslag genomen politiejas moet worden teruggegeven aan de Nationale Politie. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 11 maart 2014, waar de officier van justitie en de raadsman van de verdachte hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel meegewogen in haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/840070-11 (P)
Uitspraakdatum: 25 maart 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 maart 2014 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kubbinga en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N.M. van Wersch, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 06 april 2011 te Schiphol, gemeente [geboorteplaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 10.871 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij op of omstreeks 10 mei 2011 te Wateringen, gemeente Westland, voorhanden heeft gehad zes knalpatronen, kaliber 6 mm, en/of een kogelpatroon, kaliber 9mm Browning kort, in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;
en/of
hij op of omstreeks 10 mei 2011 te Rijswijk een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een Walther P99, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad; art 13 lid 1 Wet wapens en munitie;
feit 3
hij op of omstreeks 10 mei 2011 te Wateringen, gemeente Westland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 841 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden feit 1 [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op woensdag 6 april 2011 omstreeks 15:00 uur wordt op de luchthaven Schiphol, gemeente [geboorteplaats] , de vracht uit een vrachtvliegtuig komend uit Peru gecontroleerd door de douane, waaronder een zending die bestaat uit 140 dozen met in iedere doos 30 hortensia’s. In een willekeurig gekozen doos wordt een verdikking in de bodem van de doos waargenomen. Na het opensnijden van deze doos wordt in het karton een hoeveelheid van een witkleurige substantie aangetroffen. [2] Nader onderzoek wijst uit dat zich in elk van de dozen, tussen het geribbelde karton, stroken met dezelfde witkleurige substantie bevinden. In totaal wordt 10.871 gram van deze substantie aangetroffen. [3] Door het Nederlands Forensisch Instituut wordt vastgesteld dat deze substantie cocaïne is. [4]
De zending bloemen is blijkens de airwaybill geadresseerd aan het bedrijf [bedrijfsnaam] B.V., adres [adres 2] te Rijswijk. Als telefoonnummer staat vermeld: [telefoonnummer] [5] . Uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat verdachte sinds 10 maart 2011 algemeen directeur is van de besloten vennootschap [bedrijfsnaam] B.V. gevestigd aan de [adres 2] te Rijswijk en dat hij per 10 maart 2011 algemeen directeur en per 11 april 2011 enig aandeelhouder is van de besloten vennootschap [bedrijfsnaam] B.V., eveneens gevestigd aan de [adres 2] te Rijswijk [6] .
Op 8 april 2011 belt verdachte met eerdergenoemd telefoonnummer ( [telefoonnummer] ) naar het CargoHarc-team te Schiphol. In dit telefoongesprek deelt hij mede dat hij de besteller en ontvanger is van voornoemde zending hortensia’s uit Peru [7] . Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de hortensia’s heeft besteld via de heer [naam] in Peru. Verdachte heeft contact gelegd met de heer [naam] via het e-mailadres
[e-mailadres]. [8]
Op 4 en 5 april 2011 heeft verdachte via GWK Travelex een bedrag van $ 1.260,- gestort naar [naam 2] te Peru. In een kantoorruimte van verdachte is een invoice aangetroffen voor een bedrag van $ 2.520,-, terzake de aankoop van 4200 hortensia’s verdeeld over 140 dozen met in iedere doos 30 stengels. [9]
Op 30 maart 2011 heeft verdachte een eerdere zending hortensia’s uit Peru ontvangen. Dit betrof een zending van 50 dozen met in elke doos 25 hortensia’s, zijnde in het totaal 1250 hortensia’s. [10] Voorafgaand aan de zending is door een persoon zich noemende [naam] en gebruik makend van voornoemd e-mailadres
[e-mailadres]aan verdachte een mail verzonden met daarin de mededeling dat er 50 dozen x 30 bloemen, zijnde in het totaal 1500 bloemen zullen worden verzonden en dat daarvoor een bedrag van $ 1.170, - moet worden overgemaakt naar [naam 2] . [11] Op 28 maart 2011 heeft verdachte via GWK Travelex een bedrag van $ 1.170,- gestort naar [naam 2] te Peru [12] . In het kantoor van verdachte is terzake dit transport een invoice aangetroffen voor een bedrag van $ 837,50 voor de aanschaf van 1250 hortensia’s. [13]
Op 1 april 2011 heeft een zeker [naam] , gebruikmakend van voornoemd email-adres aan verdachte geschreven dat er volgende week 140 dozen verzonden zullen worden. [14]
Op 5 april 2011 heeft verdachte een (Spaanstalige) e-mail gezonden aan e-mailadres
[e-mailadres]met de volgende inhoud. [15]
“Op grond van het bericht/afhandeling van 29 maart komen wij tot de volgende conclusies over de verpakking die wij moeten wijzigen.
Om tot een betere eindprijs te komen waarover wij onderhandelen hebben wij gekeken naar een manier om een korting te geven op de kosten van de eindprijs van de bloem. Wij kennen iemand die voor ons kisten/dozen voor bloemenbedrijven heeft gedistribueerd tegen lagere kosten zodat de eindprijs van de bloemen niet te hoog wordt. Wij raden aan gebruik te maken van deze aanbieder …”
“Deze wijziging dient vanaf heden plaats te vinden om tot onze eindprijs te kunnen komen.”
Op 7 april 2011 koopt verdachte 170 bloemendozen bij de firma [bedrijfsnaam] voor een bedrag van € 193.34. [16]
3.3. Bewijsoverweging feit 1
Verdachte heeft naar voren gebracht dat hij in januari 2011 in een café in contact is gekomen met een zekere “Kees”, dat Kees hem vertelde dat hij vrachtwagenchauffeur was op de bloemenveiling en op Duitsland reed en dat verdachte toen aan Kees vertelde dat hij zonder werk zat en een kleine handelsonderneming bezat. Verdachte heeft verder naar voren gebracht dat hij met deze Kees heeft afgesproken om voor hem bloemen te importeren uit Peru. Van Kees heeft hij daartoe een e-mailadres ontvangen en via dit e-mailadres is hij in contact gekomen met [naam] . In maart 2011 heeft verdachte voor Kees via [naam] een zending hortensia’s geïmporteerd uit Peru. De door de douane op 6 april 2011 onderschepte zending uit Peru betrof een tweede zending die verdachte voor Kees heeft besteld. Het was, aldus de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie op 11 mei 2011 [17] , de bedoeling om maandelijks voor Kees zo’n 8000 hortensia’s uit Peru in te voeren en verdachte verwachtte daar zelf 10 cent per bloem aan over te houden. Verdachte ontkent dat hij wist dat zich in de partij bloemen drugs bevonden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk cocaïne naar Nederland heeft vervoerd. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte buiten de naam van Kees, een vrij algemeen signalement en het gegeven dat Kees als vrachtwagenchauffeur werkt niets over Kees kan vertellen. Er zijn geen getuigen die Kees ooit hebben gezien of diens signalement herkennen. Verder stelt de rechtbank vast dat verdachte naar zijn zeggen niet over enige (contact)gegevens van deze Kees, zoals diens achternaam, telefoonnummer, adres of email-adres, beschikt. Er zijn ook geen bankgegevens van Kees bekend en afspraken tussen verdachte en Kees zijn niet op papier vastgelegd.
De rechtbank acht het volstrekt uitgesloten dat verdachte een zakelijke overeenkomst van deze aard en omvang heeft gesloten met een persoon van wie hij enkel de voornaam kent en met wie hij op geen enkele wijze contact kan opnemen. Op grond van het vorenstaande kan de rechtbank tot geen andere conclusie komen dan dat er of geen “Kees” bestaat of dat verdachte er alles aan doet om de ware identiteit van deze “Kees” te verhullen. In beide gevallen kan het niet anders dan dat verdachte dit doet om de waarheid dat hij wist dat er drugs geïmporteerd werd te bemantelen.
De rechtbank constateert voorts dat de import van de hortensia’s, in ieder geval voor verdachte, ogenschijnlijk weinig lucratief is. Verdachte heeft, blijkens zijn verklaring ter zitting, in januari 2011 de besloten vennootschap [bedrijfsnaam] BV gekocht voor een bedrag van 4.500 euro. Daarnaast huurde verdachte vanaf januari 2011, onder meer, een bedrijfsruimte aan de [adres 2] in Rijswijk voor een bedrag van 1498 euro per maand. Verdachte genoot op dat moment geen andere inkomsten en zat diep in de schulden. De met “Kees” afgesproken opbrengst van de zending bloemen bedroeg, aldus verdachte, 10 eurocent per bloem, hetgeen bij de zending in april 2011 zou neerkomen op een bedrag van ongeveer 400 euro. Voor de eerdere zending had verdachte naar eigen zeggen overigens nog helemaal geen betaling ontvangen. De rechtbank constateert aldus dat zelfs bij meerdere zendingen van bloemen per maand verdachte’s opbrengsten lager zijn dan diens kosten.
Dit is des te verwonderlijk nu moet worden geconstateerd dat er op die kosten niet werd gelet. Zo valt op dat er voor de zending in maart 2011 voor 1500 bloemen is betaald, terwijl er slechts 1250 bloemen zijn geleverd. Hetgeen verdachte, blijkens zijn ter zitting afgelegde verklaring, niet is opgevallen. Voorts heeft verdachte bij de firma [bedrijfsnaam] voor een bedrag van ongeveer 300 euro in totaal 170 bloemendozen gekocht om de zending van 6 april 2011 te kunnen verwerken. Verdachte moest naar zijn zeggen de bloemen ompakken, nu de dozen gevuld waren met 30 stelen per doos en de afnemer van de bloemen 25 stelen per doos had besteld. Het kopen van een aanzienlijk kleiner aantal dozen had volstaan, als was gekozen voor het verwijderen en opnieuw verpakken van telkens 5 stelen per doos.
Verder valt op dat in de emailwisseling tussen verdachte en [naam] helemaal niet over de hoeveelheid bloemen per doos is gesproken, maar enkel over de levering van 140 dozen.
Tot slot merkt de rechtbank op dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij ervan uitging dat in het bedrag dat hij per bloem betaalt ook de kosten voor verpakking en vervoer waren inbegrepen. Dit is opmerkelijk gelet op eerder genoemde email van 5 april 2011 waarin [verdachte] aan [naam] mededeelt dat [naam] uit kostenoverwegingen een ander verpakkingsbedrijf moet gebruiken. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij de email heeft verzonden op verzoek van Kees en dat hij niet bekend was met de inhoud van de email, aangezien deze in het Spaans was opgesteld en hij geen Spaans kent. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat iemand een e-mail naar een zakelijk contact stuurt, zonder op de hoogte te zijn van de inhoud van die e-mail.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de handel in hortensia’s was bedoeld als dekmantel voor de drugshandel en dat verdachte hiervan op de hoogte was. Deze conclusie wordt gesteund door het feit dat verdachte niet beschikte over enige kennis en ervaring op het gebied van de bloemenhandel en ook niet beschikte over een doorgaans voor de bloemenhandel benodigde koelcel.
Gelet op de vorenstaande feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzet had op de invoer van cocaïne naar Nederland.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden feit 2 en 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
ten aanzien van feit 2
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 maart 2014 afgelegd;
het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 mei 2011 (dossier 1, p. 00389-00390);
het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 mei 2011 (dossier 1, p. 00391-00392);
het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 mei 2011 (dossier 1, p. 00393-00401);
het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 mei 2011 (dossier 1, p. 00402-00403);
ten aanzien van feit 3
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 maart 2014 afgelegd;
het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot uitpakken verdovende middelen zending d.d. 17 mei 2011 (dossier 1, p. 00425-00428).
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van feit 1
hij op 6 april 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 10.871 gram cocaïne;
ten aanzien van feit 2
hij op 10 mei 2011 te Wateringen, gemeente Westland, voorhanden heeft gehad zes knalpatronen, kaliber 6 mm, en een kogelpatroon, kaliber 9mm Browning kort;
en
hij op 10 mei 2011 te Rijswijk een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een Walther P99, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 3
hij op 10 mei 2011 te Wateringen, gemeente Westland, opzettelijk aanwezig heeft gehad 841 gram hasjiesj.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 3
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de straf
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierenvijftig (54) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 10.871 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich heeft ingelaten met de handel in deze zeer schadelijke stof. Verdachte heeft een essentiële rol gespeeld door zijn bedrijf te gebruiken als dekmantel en aldus zichzelf en (een) ander(en) onder het mom van legale bedrijfsvoering in staat te stellen op bedrijfsmatige wijze cocaïne in te voeren.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en meerdere stuks munitie. Het ongeoorloofd bezit van dergelijke goederen kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het bezit van hasjiesj, een voor de gezondheid van personen schadelijke substantie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een politiejas, dient te worden teruggegeven aan de Nationale Politie, aangezien die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
57 van het Wetboek van Strafrecht;
2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet;
13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
10. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIERENVIJFTIG (54) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
1.00 STK. Jas Kl. Geel: POLITIEJAS regen met herkenbare logos afkomstig van politiedienst logistiek;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.E. Kwak, voorzitter,
mr. M. Daalmeijer en mr. L.C. Bannink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dinsdag 25 maart 2014.
Mr. L.C. Bannink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van bevinding d.d. 6 april 2011 (dossier 1, p. 00036).
3.Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. uitpakken middelen zending d.d. 15 april 2011 (dossier 1, p. 00069-00071).
4.Twee schriftelijke bescheiden, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 9 mei 2011, zaaknummer 2011.04.28.004, aanvraag 001 (dossier 1, p. 00119-00121) en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 26 mei 2011, zaaknummer 2011.04.28.004, aanvraag 002 (dossier 1, p. 00122-00123).
5.Een schriftelijk bescheid, zijnde een Air Waybill (dossier 1, p. 00043).
6.Een schriftelijk bescheid, zijnde een uittreksel uit de Kamer van Koophandel (dossier 1, p. 00126 en 00127).
7.Een weergave van een telefoongesprek (dossier 1, p. 00064 en 00065).
8.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter zitting van 11 maart 2014.
9.Een proces-verbaal van bevindingen d.d.19 mei 2011 met bijlagen (dossier 1, p. 00168 tot en met 00178).
10.Het proces verbaal van bevindingen d.d. 14 juni 2011 met bijlagen (dossier 1, p. 00229 tot en met 00248).
11.Een schriftelijk bescheid, zijnde een e-mail (dossier 1, p. 00189 en 00190).
12.Een schriftelijk bescheid, zijnde een stortingsbewijs van GWK Travelex (dossier 1, p. 00236).
13.Het proces verbaal van bevindingen d.d. 14 juni 2011 met bijlagen (dossier 1, p. 00229 tot en met 00248).
14.Een schriftelijk bescheid, zijnde een e-mail (dossier 1, p. 00146).
15.Het proces verbaal van bevindingen d.d. 6 juli 2011 (dossier 1, p. 00181) en een schriftelijk bescheid, zijnde een vertaalde
16.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 april 2011 (dossier 1, p. 00130 tot en met 00134) en het proces verbaal van bevindingen d.d. 19 mei 2011 (dossier 1, p. 00135).
17.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 11 mei 2011 (dossier 1, p. 00271).