ECLI:NL:RBNHO:2014:2795

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2014
Publicatiedatum
28 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_3264 tot en met 13_3270
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot buitenlandse bankrekening

In deze zaak heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) voor de jaren 2001 tot en met 2007, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had correcties aangebracht op basis van informatie over een buitenlandse bankrekening, waarvan eiseres stelde dat zij daar niet van op de hoogte was. Eiseres heeft in bezwaar informatie verstrekt over de bankrekening, maar de inspecteur kon niet aantonen dat eiseres opzet had in de zin van artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd om opzet aan te tonen, waardoor de opgelegde boetes voor de jaren 2001 en 2002 werden vernietigd. Eiseres had echter geen recht op proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat zij pas in bezwaar relevante informatie had verstrekt. De rechtbank verklaarde de beroepen betreffende de aanslagen ib/pvv 2001 en 2002 gegrond, maar de overige beroepen ongegrond. De rechtbank veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van proceskosten van € 487 en het griffierecht van € 44 aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/3264 tot en met 13/3270
Uitspraakdatum: 3 april 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in de gedingen tussen
[x], wonende te [z], eiseres,
gemachtigde: mr. drs. S. Bharatsingh,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

1.Ontstaan en loop van de gedingen

1.1.
Verweerder heeft aan eisereses voor de jaren 2001 tot en met 2007 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd met correcties ter zake van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Voorts zijn bij afzonderlijke beschikkingen vergrijpboetes opgelegd en is heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 26 en 28 juni 2013 de aanslagen ib/pvv voor de jaren 2004 tot en met 2007 verminderd door de in geschil zijnde correcties van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen geheel te laten vervallen. De bij deze aanslagen behorende heffingsrentebeschikkingen zijn dienovereenkomstig verminderd. De bij de aanslagen opgelegde boetebeschikkingen zijn door verweerder verminderd tot nihil. Verweerder heeft voor de bezwaarfase geen kostenvergoeding toegekend.
1.3.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 15 juli 2013 de aanslagen ib/pvv voor de jaren 2001 tot en met 2003 alsmede de daarbij behorende heffingsrentebeschikkingen verminderd. Voorts zijn boetes voor de jaren 2001 en 2002 verminderd tot € 211, respectievelijk € 153 en is de boete voor 2003 verminderd tot nihil. Verweerder heeft voor de bezwaarfase geen kostenvergoeding toegekend.
1.4.
Eisereses heeft tegen voornoemde uitspraken beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gesplitst en de volgende zaaknummers toegekend: ib/pvv 2001: AWB 13/3264, ib/pvv 2002: AWB 13/3265, ib/pvv 2003: AWB 13/3266, ib/pvv 2004: AWB 13/3267, ib/pvv 2005: AWB 13/3268, ib/pvv 2006: AWB 13/3269 en ib/pvv 2007: AWB 13/3270.
1.5.
Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.6.
Voorafgaand aan de zitting heeft verweerder nadere stukken ingebracht gedagtekend 28 oktober 2013 en 5 november 2013. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014. Namens eiseres is daar verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens verweerder zijn verschenen mr. D.P. Laansma en V.P. Wakkerman.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Verweerder heeft een renseignement ontvangen van een rekening met nummer [nummer] bij [bank] met daarop een saldo per 31 januari 1994. De FIOD heeft de gegevens over de rekeninghouder vergeleken met onder andere gegevens van de Belastingdienst welke gebaseerd zijn op de basisadministratie persoonsgegevens. Uit die analyse zijn eiseres en/of de echtgenoot van eiseres ([A]) naar voren gekomen als rekeninghouders.
2.2.
Eiseres heeft desgevraagd tegenover verweerder ontkend een rekening te hebben gehad bij [bank].
2.3.
Verweerder heeft vervolgens het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van eiseres voor de jaren 2001 tot en met 2007 gecorrigeerd in verband met buitenlands vermogen op basis van het ontvangen renseignement.
2.4.
Tijdens de bezwaarfase heeft de echtgenoot van eiseres aangegeven rekeninghouder te zijn (geweest) en heeft hij informatie verstrekt over de bankrekening en de hoogte van de banksaldi. Aan de hand van deze informatie heeft verweerder de aanslagen, boetes en heffingsrente verminderd bij de onderhavige uitspraken op bezwaar.

3.Geschil

In geschil is of verweerder ten aanzien van de boetes aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres opzet in de zin van artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) te verwijten valt. Indien deze boetes niet op grond van het voorgaande worden vernietigd is in geschil of deze nader verminderd moeten worden op grond van het gelijkheidsbeginsel (meerderheidsregel), en of de boete voor het jaar 2002 in verband met overschrijding van de redelijke termijn nog verder verminderd dient te worden. Tot slot is in geschil of eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase.

4.Beoordeling van het geschil

Boetes en opzet
4.1.
Na de uitspraken op bezwaar resteren er voor de jaren 2001 en 2002 boetes die zijn opgelegd op de voet van artikel 67d van de Awr. Eiseres heeft gesteld dat haar echtgenoot de rekening bij [bank] aanhield, dat zij daarvan geheel niet op de hoogte was en dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bij haar sprake is van opzet.
Verweerder heeft aangevoerd dat er ten aanzien van de boetes voor eiseres niet meer bewijzen voorhanden zijn dan voor haar echtgenoot. Uitgangspunt is evenwel dat man en vrouw beiden op de hoogte zijn van het bestaan van de rekening bij [bank] en dat zij die ook beiden beheren. Indien eiseres stelt dat dit anders is, dan draagt zij hiervoor de bewijslast, zo vervolgt verweerder.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt het echter op de weg van verweerder om (bij betwisting) voor iedere individuele rekeninghouder opzet in de zin van artikel 67d van de Awr aannemelijk te maken. Met de hiervoor genoemde blote stelling is verweerder daarin niet geslaagd. Dit brengt mee dat de aan eiseres opgelegde boetes voor de jaren 2001 en 2002 vernietigd dienen te worden.
4.2.
Nu de boetes gelet op het voorgaande worden vernietigd, behoeven de overige klachten met betrekking tot de boetes geen behandeling meer.
Proceskosten bezwaar betreffende de aanslagen ib/pvv 2001 tot en met 2007
4.3.
Op de voet van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.4.
De rechtbank ziet, gelijk het standpunt van verweerder, geen grond om verweerder te veroordelen in de door eiseres ter zake van de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten. Verweerder heeft onbestreden gesteld dat vóór het opleggen van de aanslagen desgevraagd geen (juiste) informatie is verstrekt over de bij [bank] aangehouden tegoeden en dat pas in de bezwaarfase gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot vermindering van de aanslagen, boetes en heffingsrente. Gelet hierop kan geenszins worden gezegd dat de bestreden besluiten zijn herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Eiseres heeft daarom geen recht op vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.
Slotsom
4.5.
Gelet op het in 4.1 overwogene dienen de beroepen betreffende de aanslagen ib/pvv 2001 en ib/pvv 2002 gegrond te worden verklaard. De overige beroepen zijn ongegrond.

5.Proceskosten

Nu het beroep betreffende de aanslagen ib/pvv 2001 en 2002, gelet op het overwogene in 4.1, gegrond zijn, vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 974 (2 punten beroepschrift en verschijnen ter zitting x 1 gewicht van de zaak x € 487 waarde per punt). Wegens samenhang in de zin van artikel van het Besluit met de zaak met nummer AWB 13/3257 van de echtgenoot van eiseres waarin heden eveneens uitspraak wordt gedaan, zal de rechtbank verweerder veroordelen tot een vergoeding in de onderhavige zaak van de helft van deze kosten, derhalve € 487.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen betreffende de aanslagen ib/pvv 2001 en 2002 gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betreffen de boetes voor de jaren 2001 en 2002;
  • vernietigt de boetebeschikkingen voor de jaren 2001 en 2002;
  • verklaart de beroepen betreffende de aanslagen ib/pvv 2003 tot en met 2007 ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 487;
- gelast verweerder het griffierecht van € 44 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Jong, voorzitter, mr. J.P.A. Boersma en mr. A.A. Fase, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.