ECLI:NL:RBNHO:2014:3094

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 april 2014
Publicatiedatum
7 april 2014
Zaaknummer
15/051062-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mishandeling in strandtent te Overveen

Op 7 april 2014 heeft de politierechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident dat plaatsvond op 19 september 2011 in een strandtent te Overveen, waar de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met een slachtoffer. De tenlastelegging omvatte meerdere geweldshandelingen, waaronder duwen, slaan en schoppen, die het slachtoffer letsel en pijn hebben bezorgd. Tijdens de rechtszitting werd vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De politierechter hechtte veel waarde aan de getuigenverklaring van een getuige die het incident had waargenomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet alleen aanwezig was bij het geweld, maar dit ook ondersteunde. De politierechter verklaarde het feit wettig en overtuigend bewezen en oordeelde dat de verdachte strafbaar was. De officier van justitie had een werkstraf van 100 uren geëist, waarvan 50 uren voorwaardelijk, en de politierechter volgde dit advies. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen. De politierechter legde de verdachte een taakstraf op en bepaalde dat de benadeelde partij recht had op schadevergoeding voor materiële en immateriële schade, maar wees andere schadeposten af. De uitspraak benadrukte de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op slachtoffers en de rechtsorde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Politierechter
Parketnummer: 15/051062-12
Uitspraakdatum: 7 april 2014
Tegenspraak
Schriftelijk vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 maart 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres].
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.H.A.M. van der Sluijs en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 september 2011 te Overveen, gemeente Bloemendaal tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]),
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) heeft/hebben geduwd en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met de (tot vuist gebalde) hand(en) tegen/in/op het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) heeft/hebben getrokken en/of gerukt aan het/de ha(a)r(en) van voornoemde [slachtoffer] (waardoor hij op de grond viel) en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met de (geschoeide) voet(en) tegen het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl deze op de grond lag/zat) heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met de (tot vuist gebalde) hand(en) tegen het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl deze op de grond lag/zat) heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een tussen de vingers geklemde sleutel en/of met de (tot vuist gebalde) hand(en) (hard) tegen/in/op de wenkbrauw en/of het gezicht te slaan en/of te stompen,
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2. Voorvragen
De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De politierechter komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 19 september 2011 zijn na sluitingstijd enkele mensen aanwezig in strandtent [strandtent] te Overveen. Verdachte (medewerker bij [strandtent]), medeverdachte (manager van het bargedeelte bij [strandtent]), getuige [getuige 1] (restaurantmanager bij [strandtent]) en drie anderen komen na een avond stappen wat drinken aan de bar van de strandtent. [2] Aangever (medewerker bij [strandtent]) is op dat moment eveneens in de strandtent aanwezig. Op enig moment ontstaat er ruzie over het volume van de muziek. [3] Medeverdachte pakte aangever vast en duwt aangever naar buiten. [4] Buiten geeft medeverdachte aangever een paar duwen. [5] Nadat ook getuige [getuige 1] naar buiten is gekomen brengt medeverdachte aangever naar de grond en houdt hem vast. [6] Dan komt verdachte naar buiten. Hij trapt aangever meerdere malen tegen zijn zij/schouder ten gevolge waarvan aangever pijn ondervindt. [7] Getuige [getuige 1] duwt verdachte weg en komt daarna tussen medeverdachte en aangever, die elkaar aan het slaan zijn. [8] Op een gegeven moment neemt getuige [getuige 1] aangever mee [strandtent] in om daar te wachten totdat verdachte en medeverdachte weg zijn. Vervolgens pakt aangever zijn racefiets en rijdt weg over de oprit in de richting van de openbare weg. [9] Bovenaan het talud komt aangever verdachte en medeverdachte weer tegen. Verdachte en medeverdachte lopen op aangever af. Medeverdachte heeft in zijn rechterhand een sleutel waarvan de punt met kartelkant tussen zijn ring- en middelvinger doorsteekt. Met zijn rechterhand stompt medeverdachte in de richting van het rechteroog van aangever. Aangever voelt een drukkende en stekende pijn. Aangever houdt zijn fiets als een soort barrière tussen hem en verdachte en medeverdachte. Medeverdachte houdt nog steeds de sleutel tussen zijn vingers vast. Beiden schreeuwen naar aangever dat hij moet oprotten en lopen achter aangever aan. Daarbij gooit verdachte een voorwerp in de richting van aangever. Niet veel later rent getuige [getuige 1] het talud op en beëindigt de situatie. [10] Een arts stelt vast dat aangever onder andere een snijwond heeft bij zijn rechter wenkbrauw. [11]
3.4. Bewijsoverweging
De politierechter overweegt met betrekking tot het bewijs nog dat zij van alle getuigenverklaringen die zijn afgelegd, doorslaggevende waarde hecht aan de getuigenverklaring van [getuige 1]. Blijkens de verklaring van [getuige 1] kon hij zowel met aangever als ook met verdachte en medeverdachte goed overweg. Dit beeld wordt bevestigd door de verklaringen van aangever, verdachte en medeverdachte. Dit kan niet worden gezegd van de andere getuigen die zijn gehoord. De politierechter acht dan ook de getuigenverklaring van [getuige 1] de meest objectieve verklaring in het dossier. Voor de bewezenverklaring is voorts van belang dat de verklaring van aangever grotendeels overeenkomt met de verklaring van [getuige 1].
Voor wat betreft het tenlastegelegde medeplegen van het onder het laatste gedachtestreepje tenlastegelegde geweld overweegt de politierechter dat deze geweldshandeling weliswaar feitelijk door medeverdachte is uitgevoerd, maar dat verdachte er blijkens de hiervoor weergegeven redengevende omstandigheden niet alleen bijstond toen dit geweld werd gepleegd, maar hij zich hiervan alles behalve heeft gedistantieerd, hoewel daartoe wel de mogelijkheid bestond. Uit zijn gedragingen blijkt integendeel dat hij het geweld van medeverdachte ondersteunde.
3.5. Bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 september 2011 te Overveen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]) heeft mishandeld, bestaande die mishandeling hieruit dat verdachte en/of zijn mededader
- meermalen met kracht met de geschoeide voet tegen het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl deze op de grond lag) heeft geschopt en
- ( met kracht) met de (tot vuist gebalde) hand(en) tegen het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl deze op de grond lag) heeft geslagen en/of gestompt en
- met een tussen de vingers geklemde sleutel (hard) tegen de wenkbrauw heeft gestompt,
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling
De raadsvrouw van verdachte heeft met een beroep op noodweer bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De politierechter verwerpt het verweer, en overweegt daartoe het volgende. Blijkens de verklaring van aangever en de verklaring van getuige [getuige 1] zat medeverdachte bovenop aangever toen verdachte aangever schopte. Voorts blijkt uit de verklaringen van [getuige 1] dat dat de agressie vooral uitging van verdachte en zijn medeverdachte, en dat – waar dergelijke handelingen van aangever uitgingen – dit een reactie vormde op het door verdachte en medeverdachte gepleegde geweld. Dat geen sprake was van noodweer vindt ook bevestiging in het bericht dat medeverdachte na het incident op Facebook heeft gezet, inhoudende dat verdachte zich er nooit mee had moeten bemoeien.
De politierechter is dan ook van oordeel dat van een noodzakelijke verdediging tegen een wederrechtelijke aanranding geen sprake is.
Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van 1.475,53 euro en dat daaraan de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheidsclausule zullen worden verbonden.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om - gelet op de kleine rol van verdachte, het feit dat het om een oude zaak gaat, het effect van een veroordeling op de carrièremogelijkheden van verdachte en de poging van verdachte om het goed te maken met aangever – te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of hooguit een voorwaardelijke geldboete op te leggen.
6.3. Oordeel van de politierechter
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de politierechter zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de politierechter het volgende in aanmerking genomen. Geweldsdelicten als de onderhavige maken een grove inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit van hen die daarvan het slachtoffer worden. Naast de angst en het leed die dergelijke feiten toebrengen aan slachtoffers, vormen die feiten tevens een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken deze gevoelens van onrust en onveiligheid.
Voorts neemt de politierechter in aanmerking dat verdachte weliswaar aangeeft dat hij na het incident een gebaar naar aangever heeft gemaakt, maar dat hij zich ter terechtzitting niet verantwoordelijk heeft getoond voor het door hem gepleegde geweld.
De politierechter doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken nadat verdachte is gehoord als verdachte. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit zal leiden tot vermindering van de aan de verdachte op te leggen straf.
Alles afwegende, en gelet op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld is, is de politierechter van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De politierechter zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
7. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van 5.354,00 euro ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van ten laste gelegde zou hebben geleden.
De politierechter is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van 276,53 euro rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit, welke schade bestaat uit de schade aan de kleding van aangever en het eigen risico zorgverzekering tot een bedrag van 91,53 euro. Daarnaast komt de politierechter vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van 1.050,00 euro billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
De politierechter wijst de vordering van de benadeelde partij af voor zover deze ziet op de schade aan de fiets nu deze niet valt aan te merken als schade die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde. De schadepost ”litteken correctie” komt evenmin voor vergoeding in aanmerking, nu deze schade blijkens de toelichting op de vordering door aangever ter terechtzitting niet is geleden.
De politierechter verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering voor zover deze ziet op de overige schadeposten nu de toewijsbaarheid daarvan niet zonder onevenredige belasting van het strafproces kan worden vastgesteld. De benadeelde partij kan de vordering, voor zover deze niet-ontvankelijk is, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De politierechter zal bepalen dat indien de medeverdachte het toe te wijzen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De politierechter ziet aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De politierechter:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot het verrichten van HONDERD (100) UREN TAAKSTRAF die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door vijftig (50) dagen hechtenis, met bevel dat een gedeelte groot vijftig (50) uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vijfentwintig (25) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van 1.326,53 euro, bestaande uit 276,53 euro voor de materiële en
1.050,00 euro voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
wijst de vordering af voor zover zij ziet op de schade aan de fiets en het corrigeren van het litteken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van 1.326,53 euro, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door drieëntwintig (23) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.L. Grosheide, politierechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.D. Verhoeven,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 april 2014.

Voetnoten

1.De door de politierechter in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van verhoor met nummer PL1248 2011105162-10 van 12 oktober 201 inhoudende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], pagina 62.
3.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1248 2011105162-1 van 28 september 2011 inhoudende de verklaring van [slachtoffer], pagina 27.
4.Proces-verbaal van verhoor met nummer PL1248 2011105162-8 van 12 oktober 2011 inhoudende de verklaring van verdachte, pagina 56.
5.Proces-verbaal van verhoor met nummer PL1248 2011105162-10 van 12 oktober 201 inhoudende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], pagina 62.
6.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1248 2011105162-1 van 28 september 2011 inhoudende de verklaring van [slachtoffer], pagina 28.
7.Proces-verbaal van verhoor met nummer PL1248 2011105162-8 van 12 oktober 2011 inhoudende de verklaring van verdachte, pagina 56 en proces-verbaal van aangifte met nummer PL1248 2011105162-1 van 28 september 2011 inhoudende de verklaring van [slachtoffer], pagina 28.
8.Proces-verbaal van verhoor met nummer PL1248 2011105162-2 van 30 september 2011inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1], pagina 47 en proces-verbaal van aangifte met nummer PL1248 2011105162-1 van 28 september 2011 inhoudende de verklaring van [slachtoffer], pagina 28.
9.Proces-verbaal van verhoor met nummer PL1248 2011105162-2 van 30 september 2011inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1], pagina 48.
10.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1248 2011105162-1 van 28 september 2011 inhoudende de verklaring van [slachtoffer], pagina 30.
11.Medische verklaring betreffende [slachtoffer] d.d. 23 september 2011, opgemaakt door F.B. Weenink, pagina 38.