ECLI:NL:RBNHO:2014:3132

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
HAA 14/1214
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake doorhaling inschrijving tandarts in BIG-register

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 april 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een tandarts wiens inschrijving in het BIG-register door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is doorgehaald. De doorhaling vond plaats op basis van een beslissing van de General Dental Council (GDC) in het Verenigd Koninkrijk, die de bevoegdheid van de verzoeker om als tandarts te werken blijvend had beperkt. De verzoeker, afkomstig uit Portugal, had eerder in het Verenigd Koninkrijk en Portugal als tandarts gewerkt en was in 2013 ingeschreven in het BIG-register. Hij maakte bezwaar tegen het besluit van de minister en vroeg om schorsing van dit besluit.

De voorzieningenrechter overwoog dat de minister op goede gronden had besloten tot doorhaling van de inschrijving, aangezien de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bepaalt dat inschrijving kan worden doorgehaald indien de ingeschrevene zijn rechten ter zake van de uitoefening van het beroep in het buitenland heeft verloren. De verzoeker voerde aan dat er geen overgangsregeling was getroffen en dat de buitenlandse maatregel in 2009 was opgelegd, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een onvoorwaardelijke inschrijving.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigden. De buitenlandse maatregel was opgelegd om redenen die verband hielden met de beroepsuitoefening van de verzoeker. De verzoeker had niet aangetoond dat de doorhaling van zijn registratie in Nederland onbillijk was, en de gevolgen van het besluit waren een rechtstreeks gevolg van de wet. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 april 2014.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/1214
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 april 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. S.M. Steegmans),
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigde: mr. C.M. Molema).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) de inschrijving van verzoeker in het BIG-register als tandarts doorgehaald per 24 maart 2014.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende de schorsing van het primaire besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Verzoeker is afkomstig uit Portugal. Hij heeft tot en met 1999 met een partner een tandartsenpraktijk gevoerd in [plaatsnaam 1]. In de periode van juni 2000 tot maart 2007 heeft verzoeker in [plaatsnaam 2] gewoond en daar gewerkt als tandarts. Na vertrek uit [plaatsnaam 2] is verzoeker op reis gegaan naar Brazilië en vervolgens naar Portugal teruggekeerd. In Portugal heeft verzoeker tot 2013 als tandarts gewerkt.
Verzoeker heeft zich op 5 augustus 2013 laten inschrijven in het BIG-register. Sinds december 2013 is verzoeker werkzaam als tandarts bij [bedrijf] in [plaatsnaam 3].
Als gevolg van een onherroepelijk geworden beslissing van 27 maart 2009 van de
Professional Conduct Committee van de General Dental Council (hierna: GDC) is de bevoegdheid van verzoeker om zijn beroep als tandarts uit te oefenen in het Verenigd Koninkrijk blijvend geheel beperkt.
2.
Bij besluit van 24 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 7, onderdeel e, van de Wet BIG de inschrijving van verzoeker in het BIG-register als tandarts doorgehaald per 24 maart 2014.
3.
Ingevolge artikel 7, aanhef en onder e, van de Wet BIG wordt de inschrijving doorgehaald indien zulks voortvloeit uit een maatregel, berustende op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing op grond waarvan de ingeschrevene zijn rechten ter zake van de uitoefening van het betrokken beroep in het land waar de beslissing is gegeven tijdelijk of blijvend geheel heeft verloren.
Ingevolge artikel 7a van de Wet BIG kan de Minister artikel 7, onderdeel e, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze bepalingen beogen te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Ingevolge artikel 42, tweede lid, van de Wet BIG, voor zover relevant, wordt een met toepassing van artikel 41 tot stand gekomen inschrijving doorgehaald ingeval ten aanzien van de betrokkene omstandigheden als bedoeld in artikel 7, onder e inmiddels zijn ingetreden of alsnog bekend zijn geworden.
4.
In de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Wet BIG (Tweede Kamer 2009-2010, 32 261, nr. 3) staat onder meer dat hier te lande geen herbeoordeling plaatsvindt van het incident dat tot de beperking in de beroepsuitoefening heeft geleid. Hierdoor is het niet bij voorbaat uitgesloten dat iemand in het buitenland zijn recht op beroepsuitoefening op grond van een in het buitenland genomen beslissing verliest om een reden die in Nederland niet tot een zodanig oordeel zou hebben geleid. Dit is destijds bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ook onderkend. Een herbeoordeling van de in (in het buitenland plaatsgevonden hebbende omstandigheden van het concrete geval en de «vertaling» ervan naar de Nederlandse situatie is uitzonderlijk moeilijk. De vraag is ook of men erin slaagt de situatie in het buitenland te vergelijken met die in Nederland. Voorts staat in de toelichting dat zich niettemin in een individueel geval zulke uitzonderlijke omstandigheden kunnen voordoen, dat automatische overname van een in het buitenland opgelegde maatregel tot een zeer onbillijk resultaat leidt. In het ingevoegde artikel 7a is een hardheidsclausule geïntroduceerd voor die gevallen waarin de automatische overname van de buitenlandse bevoegdheidsbeperking tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. Dit kan het geval zijn indien de buitenlandse bevoegdheidsbeperking is opgelegd om een reden die in het geheel niet met de beroepsuitoefening verband houdt. Of indien het in het buitenland gepleegde vergrijp van een zodanige geringe ernst is dat dit in Nederland in het geheel niet tot een maatregel of een bevoegdheidsbeperking zou hebben geleid. De minister maakt slechts gebruik van de hardheidsclausule als de veiligheid van de patiënt hierdoor niet in het geding komt.
5.
De beoordeling van de buitenlandse bevoegdheidsbeperking is derhalve beperkt tot de beoordeling of de hardheidsclausule moet worden toegepast. Het is aan de betrokkene om een beroep te doen op de hardheidsclausule en dit voldoende te onderbouwen, zo volgt uit diezelfde Memorie van Toelichting.
6.
Verzoeker voert aan bij de invoering van artikel 7, aanhef en onderdeel e, en artikel 7a van de Wet BIG geen overgangsregeling is getroffen. Verzoeker acht het in strijd met de rechtszekerheid dat een buitenlandse maatregel die in 2009 is opgelegd, nu in 2014 tot doorhaling van zijn BIG-registratie zou kunnen leiden. Voorts heeft verweerder het vertrouwen gewekt dat sprake was van onvoorwaardelijke inschrijving in het BIG-register, nu verzoeker zonder nadere voorwaarden in het register is ingeschreven.
7.
Verweerder stelt zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt dat het oordeel van de GDC voor verzoeker nu geen verstrekkender gevolg heeft dan indertijd voor hem voorzienbaar was. De toentertijd geldende bepaling, te weten artikel 42, derde lid, van de Wet BIG, dateert immers al van vóór de datum waarop de wet van 7 november 2011 in werking trad. Van strijd met de rechtszekerheid is geen sprake.
8.
Van een ondubbelzinnige toezegging van verweerder waarop verzoeker gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat verweerder geen toepassing zou geven aan artikel 42, tweede lid, van de Wet BIG is niet gebleken. Deze grond slaagt niet.
9.
Verzoeker doet een beroep op de hardheidsclausule van artikel 7a van de Wet BIG, omdat overname van de buitenlandse bevoegdheidsbeperking leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Verzoeker was niet op de hoogte van de procedure bij de GDC, zodat hij zich niet heeft kunnen verweren tegen de ingediende klacht. De GDC heeft de verwijten enkel gegrond verklaard bij gebreke van verweer van verzoeker. Bovendien heeft de GDC niet bewezen dat verzoeker een snee op de wang van de patiënte heeft veroorzaakt. Evenmin heeft verzoeker niet onprofessioneel, onaangepast en in strijd met het belang van deze patiënte gehandeld. Verweerder heeft een dit deel van de uitspraak verkeerd vertaald of geïnterpreteerd. Daarnaast heeft verweerder niet meegewogen dat voor de doorhaling van de registratie in het Verenigd Koninkrijk doorslaggevend is geweest dat verzoeker niet heeft gereageerd op de klacht van de patiënte en brieven van de GDC. De GDC benadrukt in de uitspraak dat de gegrond verklaarde verwijten ten aanzien van de behandeling van patiënten op zichzelf niet kunnen leiden tot een doorhaling in het register. De verwijten die hebben geleid tot een onvoorwaardelijke bevoegdheidsuitoefening in het Verenigd Koninkrijk, zouden in Nederland nimmer tot een bevoegdheidsontneming hebben geleid. Verzoeker verwijst daartoe naar verschillende Nederlandse medisch tuchtrechtelijke uitspraken. Buiten de twee bekende klachten in het Verenigd Koninkrijk is verzoeker in Portugal of Nederland nimmer geconfronteerd met een tuchtklacht, een civiele claim of een ontevreden patiënt die een klacht heeft ingediend. Verzoeker werkte tot 24 maart 2014 naar volle tevredenheid van zijn patiënten en opdrachtgever [bedrijf] in[plaatsnaam 3]. Ter onderbouwing heeft verzoeker een verklaring van[bedrijf] overgelegd. Ook uit de gegrond verklaarde klachten blijkt niet dat de veiligheid van patiënten in het geding is geweest. Met het toepassen van de hardheidsclausule zal de veiligheid van patiënten niet in het geding komen. De gevolgen van het besluit zijn voor verzoeker verstrekkend, omdat hij daardoor niet meer in Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Portugal als tandarts werkzaam zal kunnen zijn. Het besluit is niet zorgvuldig voorbereid en de door verzoeker aangevoerde omstandigheden zijn niet, althans onvoldoende bij dit besluit betrokken. Ook is er in strijd met artikel 6, eerste lid, EVRM gehandeld nu verzoeker zonder (voldoende) rechtsgrond rechtstreeks in zijn burgerrechtelijke rechten wordt aangetast.
10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter komt het betoog van verzoeker er in feite op neer dat in zijn geval wél een herbeoordeling moet plaatsvinden van de uitspraak van de GDC. Gelet op de tekst van de wet en de Memorie van Toelichting heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in beginsel op goede gronden op het standpunt gesteld dat er geen herbeoordeling kan plaatsvinden van de incidenten die tot de beperking van de beroepsuitoefening hebben geleid. Aan verweerder komt geen ruimte toe om een oordeel te vormen over het betoog van verzoeker dat de uitspraak van de GDC inhoudelijk onjuist is. De omstandigheid dat verzoeker niet bekend was met die procedure en uitspraak van de GDC en daarom destijds geen verweer heeft gevoerd, is geen omstandigheid die van invloed is op een te nemen beslissing inzake doorhaling van zijn inschrijving als tandarts in het BIG-register in Nederland. Het komt voor rekening en risico van verzoeker dat hij niet bereikbaar was in het Verenigd Koninkrijk en geen verweer heeft gevoerd in de procedure bij de GDC. Er is geen grond voor het oordeel dat sprake is van schending van artikel 6, eerste lid, EVRM.
11.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van feiten en omstandigheden die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen. Daartoe heeft verweerder kunnen overwegen dat de buitenlandse bevoegdheidsbeperking is opgelegd om een reden die verband houdt met de beroepsuitoefening van verzoeker als tandarts en niet alleen vanwege het niet reageren op brieven van de GDC en het niet verschijnen tijdens hoorzittingen. Daarnaast is het niet zo dat de in het Verenigd Koninkrijk gepleegde vergrijpen van een zodanige geringe ernst zijn dat dit in Nederland in het geheel niet tot een maatregel of een bevoegdheidsbeperking zou hebben geleid. Dat verzoeker in Portugal of Nederland niet geconfronteerd is met tegen hem ingediende tuchtklachten en dat hij bij zijn aanvraag tot inschrijving in het BIG-register een verklaring van de Portugese Dental Officie heeft overgelegd, valt buiten het beoordelingskader van de hardheidsclausule. De omstandigheid dat verzoeker als gevolg van de doorhaling materiële en immateriële schade zal leiden, is een rechtstreeks gevolg van de uitvoering van de wet en geen bijzondere omstandigheid die noopt tot toepassing van de hardheidsclausule.
12.
Verweerder heeft in het verweerschrift erkend dat in het besluit van 24 maart 2014 een passage is opgenomen die de inhoud van de uitspraak van de GDC niet correct weergeeft. Verweerder heeft daarvoor excuus aangeboden. Dat maakt echter nog niet dat verweerder toepassing moet geven aan de hardheidsclausule.
13.
Verzoeker heeft thans de procedure voor herstel van zijn registratie in het Verenigd Koninkrijk in gang gezet. Verzoeker verzoekt verweerder subsidiair de werking van het besluit te schorsen c.q. op te schorten totdat de GDC definitief op zijn registratieverzoek heeft beslist. Ten aanzien van dit verzoek geldt geen andere afweging dan hiervoor door de voorzieningenrechter gemaakt. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat verzoeker wederom in het BIG-register kan worden ingeschreven indien de maatregel in het Verenigd Koninkrijk is opgeheven en hij aan alle overige wettelijke inschrijvingseisen voldoet.
14.
Gelet op het vorenstaande is er geen grond is voor het oordeel dat het besluit in bezwaar niet in stand zal blijven. Daarom is er geen aanleiding het besluit te schorsen.
15.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. drs. I. Helmich, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.