In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw verzocht om de echtscheiding op basis van Turks recht. De vrouw, die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft, en de man, die de Turkse nationaliteit bezit, zijn met elkaar gehuwd in [plaats] op [huwelijksdatum]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond ten tijde van de indiening van het verzoekschrift, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, en de man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft op basis van artikel 10:56 lid 2 onder a van het Burgerlijk Wetboek geoordeeld dat Turks recht van toepassing is, aangezien de vrouw een rechtskeuze heeft gedaan en de man hiermee heeft ingestemd. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen verklaard dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht en dat zij geen mogelijkheden zien voor herstel van de huwelijkse verhoudingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze verklaringen vrijwillig zijn afgelegd en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen.
De man heeft echter ter zitting verweer willen voeren tegen de verplichting tot het betalen van een bijdrage in het levensonderhoud van de minderjarige kinderen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit verweer in strijd is met de goede procesorde, aangezien de man eerder had afgezien van de mogelijkheid tot verweer. De rechtbank heeft bepaald dat het door partijen ondertekende convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.