ECLI:NL:RBNHO:2014:3396

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
C/15/189671 / HA ZA 12-91
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering getuigenbewijs en opheffing beslag in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 9 april 2014 vonnis gewezen in de zaak tussen eiser en gedaagde. Eiser vorderde dat gedaagde de schuld van EUR 33.000,00 aan schuldeiser had overgenomen, maar de rechtbank oordeelde dat eiser niet in zijn bewijs is geslaagd. De rechtbank heeft de getuigenverklaringen van zowel eiser als gedaagde beoordeeld en geconcludeerd dat de verklaring van eiser als partijgetuigenverklaring niet als bewijs kon dienen, tenzij er aanvullend bewijs was dat deze verklaring geloofwaardig maakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de getuigenverklaringen van gedaagde en schuldeiser meer gewicht hadden, omdat zij geen belang hadden bij de uitkomst van de zaak en hun verklaringen consistent waren met de feiten.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen kennisgeving van schuldovername aan eiser had plaatsgevonden, wat een vereiste is volgens artikel 6:155 BW. Hierdoor kon de rechtbank niet concluderen dat de schuld was overgenomen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, terwijl de reconventionele vordering van gedaagde tot opheffing van beslag werd toegewezen. De rechtbank heeft besloten om de beslagen zelf op te heffen om executieperikelen te vermijden, in plaats van dit te gelasten op straffe van een dwangsom. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/189671 / HA ZA 12-91
Vonnis van 9 april 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [eiser],
eiser,
advocaat mr. L. Laus,
tegen
[gedaagde],
wonende te [eiser],
gedaagde,
advocaat mr. K. van der Leij.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 oktober 2012
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 december 2012
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 5 maart 2013
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 14 mei 2013
  • het proces-verbaal van tegengetuigenverhoor van 8 augustus 2013
  • het proces-verbaal van tegengetuigenverhoor van 16 oktober 2013
  • de conclusie na getuigenverhoor
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In voornoemd tussenvonnis heeft de rechtbank [eiser] opgedragen zijn stelling te bewijzen dat [gedaagde] de schuld uit hoofde van de geldlening van EUR 33.000,00 van [eiser] aan [schuldeiser] (hierna: de schuld) van [schuldeiser] heeft overgenomen.
2.2.
[eiser] heeft een negental getuigen doen horen te weten:
  • [A], zelfstandig ondernemer, destijds pandhouder Botermarkt 7,
  • [B], verzekering-, hypotheek en belastingadviseur,
  • [C], administratief medewerker bij [B],
  • [D], boekhouder bij MKD Administraties,
  • [E], kok bij Napoli,
  • [F], kok bij Napoli,
  • [G], zonder beroep, echtgenote van eiser
  • [eiser], kok, eiser,
  • [H], zonder beroep, dochter van eiser.
2.3.
[gedaagde] heeft een vijftal getuigen in contra-enquête doen horen te weten:
  • [gedaagde], eigenaar bakkerij en wasserij, gedaagde,
  • [J], bedrijfsadviseur,
  • [schuldeiser], bakker,
  • [K], bakker,
  • [L], winkelbediende.
2.4.
Waardering van de getuigenverklaringen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge verband bezien, en beoordeling van de stellingen van partijen en de overige stukken van het geding, leidt tot het navolgende.
2.5.
De rechtbank stelt voorop dat de verklaring van [eiser] als een partijgetuigenverklaring moet worden aangemerkt. Daarom kan deze verklaring op grond van artikel 164 lid 2 Rv geen bewijs in het voordeel van [eiser] opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad betekent dit dat hiervan alleen sprake kan zijn als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring geloofwaardig maken. Volgens vaste jurisprudentie geldt deze beperking niet ten aanzien van de door [gedaagde] in contra-enquête afgelegde verklaring.
2.6.
[eiser] heeft verklaard dat hij van [gedaagde] heeft gehoord dat zij de schuld van [schuldeiser] had overgenomen. Zij zou die schuld van [schuldeiser] hebben overgenomen bij het overnemen van de bakkerij van die van [schuldeiser]. [gedaagde] heeft hem ook meermalen rente over de lening betaald.
2.7.
[D], [F] en [G] hebben verklaard dat [gedaagde] aan [eiser] rente heeft betaald over de lening. [D] en [F] hebben bovendien, evenals [B] en [C] verklaard dat zij van [gedaagde] gehoord hebben dat zij de schuld van [schuldeiser] had overgenomen.
2.8.
[E] heeft verklaard dat hij van [K] gehoord heeft dat hij de schuld van [schuldeiser] had overgenomen.
2.9.
[J] heeft verklaard dat door [gedaagde] geen schulden van [schuldeiser] zijn overgenomen bij de overname van de bakker. [gedaagde] heeft verklaard dat zij weliswaar enkele keren namens [schuldeiser] de rente voor de lening betaald heeft, maar dat zij de schuld niet van [schuldeiser] heeft overgenomen. Ook [schuldeiser] heeft verklaard dat hij de schuld nooit aan [gedaagde] heeft overgedragen.
2.10.
[L] heeft verklaard dat zij een keer of vijf de rente namens [schuldeiser] aan [eiser] heeft betaald, maar dat [schuldeiser] het geld meestal zelf aan [eiser] gaf. Ook heeft ze gezien dat [schuldeiser] het geld aan haar moeder ([gedaagde]) gaf en dat die het dan later aan [eiser] gaf.
2.11.
De overige getuigen hebben ten aanzien van de bewijsopdracht geen relevante zaken verklaard.
2.12.
[eiser] stelt dat de schuld van [schuldeiser] is overgedragen bij het overnemen van de bakkerij door [gedaagde]. [J] was bij die overname als externe partij betrokken. Nu hij geen belang lijkt te hebben bij de uitkomst van onderhavige zaak, zal de rechtbank aan zijn verklaring meer waarde hechten dan aan de overige verklaringen. Hetzelfde geldt voor de verklaring van [schuldeiser]. Ook hij heeft verklaard dat zijn schuld nooit aan [gedaagde] is overgedragen, terwijl hij er geen belang bij lijkt te hebben dat de schuld op hem blijft rusten.
2.13.
[D], [F] en [C] verklaren allen dat [gedaagde] aan hen persoonlijk heeft verteld dat zij de lening van [schuldeiser] heeft overgenomen, maar verklaren daarnaast dat zij [gedaagde] niet goed kennen en noemen bovendien geen enkele steekhoudende aanleiding waarom [gedaagde] in de gegeven omstandigheden over haar schulden zou uitwijden. Overigens stelt [F] dat hij heeft gehoord dat [gedaagde] alle schulden van de bakkerij heeft overgenomen, terwijl vaststaat dat daarvan geen sprake is (zie overweging 2.3 van het tussenvonnis), zodat ongeloofwaardig is dat [gedaagde] dat gezegd zou hebben. Deze verklaringen vormen naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen voldoende sterk aanvullend bewijs om de partijgetuigenverklaring geloofwaardig te maken.
2.14.
De rechtbank overweegt verder dat de enkele betaling van rente over een lening onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van overname van een schuld. Reeds omdat niet is gesteld dat [eiser] bij [schuldeiser] navraag heeft gedaan, kon bij [eiser] geen sprake zijn van gerechtvaardigd vertrouwen dat de schuld door [gedaagde] was overgenomen. Hoewel op grond van de getuigenverklaringen vaststaat dat door [gedaagde] enige malen rente aan [eiser] is betaald, is – gelet op de verklaringen van [J] en [schuldeiser] – door [eiser] onvoldoende bewijs geleverd dat ook de schuld is overgedragen.
2.15.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [eiser] niet is geslaagd in het bewijs voor de stelling dat [gedaagde] de schuld uit hoofde van de geldlening van EUR 33.000,00 van [eiser] aan [schuldeiser] van [schuldeiser] heeft overgenomen. De daarop gegronde vordering zal derhalve worden afgewezen.
2.16.
Overigens merkt de rechtbank op dat op grond van artikel 6:155 van het Burgerlijk Wetboek een kennisgeving van zowel [gedaagde] als [schuldeiser] aan [eiser] een vereiste is voor schuldoverneming. Geen van de getuigen heeft verklaard over een kennisgeving van [schuldeiser] aan [eiser] (en een dergelijke verklaring zou ook in strijd geweest zijn met de door hem als getuige afgelegde verklaring dat hij de schuld nooit heeft overgedragen) zodat ook daarom het opgedragen bewijs niet is geleverd.
2.17.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 821,00
- getuigenkosten 435,00
- salaris advocaat
3.184,50(5,5 punten × tarief € 579,00)
Totaal EUR 4.440,50
In reconventie
2.18.
Met het afwijzen van de conventionele vordering ligt de reconventionele vordering tot opheffing van de beslagen daarvan voor toewijzing gereed, nu geen steekhoudende argumenten zijn aangevoerd om de beslagen te laten voortduren totdat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Ter vermijding van executieperikelen zal de rechtbank, zoals dat ook in kort geding gebruikelijk is, de beslagen zelf opheffen in plaats van – zoals gevorderd – de opheffing daarvan te gelasten op straffe van een dwangsom.
2.19.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat
289,50(1,0 punt × factor 0,5 × tarief € 579,00)
Totaal EUR 289,50

3.De beslissing

De rechtbank
In conventie
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 4.440,50;
In reconventie
3.3.
heft op de op 20 februari 2012 door [eiser] ten laste van [gedaagde] gelegde beslagen, op de roerende zaken zich bevindende in het perceel Botermarkt 24A te [eiser];
3.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 289,50;
In conventie en in reconventie
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2014. [1]

Voetnoten

1.type: