In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 januari 2014 een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven op een bepaald adres, had een huurcontract en had in het verleden huur betaald. Hij had regelmatig contact met zijn verhuurder en zijn persoonlijke bezittingen, waaronder kleding en administratie, bevonden zich op het adres waar hij ingeschreven stond. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aannemelijk was dat verzoeker zijn hoofdverblijf op dat adres had, ondanks dat hij ook spullen bij zijn zus had liggen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd toegewezen, wat betekende dat het primaire besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, dat de aanvraag om bijstandsuitkering had afgewezen, werd geschorst. De voorzieningenrechter droeg het college op om met terugwerkende kracht voorschotten te verstrekken aan verzoeker ter hoogte van 90% van de bijstandsnorm en om het griffierecht van € 44,-- te vergoeden. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die op € 1.461,-- werden vastgesteld. De voorzieningenrechter benadrukte dat zijn oordeel voorlopig was en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, P.M. van der Pol, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.