ECLI:NL:RBNHO:2014:4022

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
AWB-14_1380 bz
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning dakopbouw

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 1 mei 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor een dakopbouw. De vergunninghouder had op 27 februari 2014 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een dakopbouw met terras op zijn woning. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening om de bouw stil te leggen. Tijdens de zitting op 17 april 2014 zijn de belangen van verzoeker en de vergunninghouder tegen elkaar afgewogen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de vergunninghouder bij het vergroten van zijn woning zwaarder wogen dan de belangen van verzoeker. De rechter stelde vast dat de invloed van het bouwplan op de belangen van verzoeker niet van zodanige omvang was dat deze onevenredig in zijn belangen zou worden geschaad. De voorzieningenrechter nam daarbij in overweging dat de woningen op het eiland waar de vergunning betrekking op had, op ruime kavels stonden en dat er in de stedelijke omgeving een bepaalde mate van zicht op elkaars erf niet onaanvaardbaar was.

Verzoeker voerde aan dat de stedenbouwkundige beoordeling in het ruimtelijk advies onjuist was, maar de voorzieningenrechter zag geen aanleiding om dit oordeel van verweerder te betwisten. Ook de argumenten van verzoeker over de nadelige gevolgen van het bouwplan, zoals verlies van privacy en uitzicht, werden door de rechter niet overtuigend geacht. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vergunninghouder recht had op de omgevingsvergunning en dat het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/1380
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 mei 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: C.J.M. Minck).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende], te [woonplaats]

(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [derde belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een dakopbouw met terras op de woning en het wijzigen van de bestaande vergunning nr. 2013-[#], op de locatie [locatie].
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen en de bouw stil te leggen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2014. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door J.M. Metselaar, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het verzoek is ter zitting gezamenlijk behandeld met het verzoek met zaaknummer 14/1451, gericht tegen hetzelfde besluit.

Overwegingen

1.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij komt aan de orde de vraag of het besluit in bezwaar al dan niet in stand zal blijven.
2.
Het bouwwerk voorziet in de aanvulling van de op 12 april 2013 verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een woning, met een dakopbouw (derde bouwlaag). De betreffende woning is gesitueerd op ‘Eiland 5’ (hierna: het eiland), bestaande uit een zogeheten binnenring en een buitenring met percelen met vrijstaande woningen, alwaar een welstandsvrij regime geldt.
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Hoofddorp Floriande Zuid 2007” rust op de gronden waarop het bouwwerk is voorzien de bestemming “Wonen”. Ingevolge artikel 14 van de planvoorschriften en de aanwijzingen op de plankaart bedraagt de maximaal toegestane goothoogte 7 meter. Vast staat dat deze wordt overschreden. De bouwhoogte van de woning is 9.90 meter. Op grond van het bestemmingsplan mag de bouwhoogte 10 meter zijn. De bouwhoogte is in dit geval de goothoogte.
Verweerder heeft omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en strijdig planologisch gebruik en daarbij gebruik gemaakt van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gelezen in samenhang met artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), alsmede de ‘Beleidsregels afwijking bestemmingsplan 2012’. Aan het besluit ligt voorts een positief ruimtelijk advies ten grondslag. Hierin wordt overwogen dat in de directe omgeving een beperkt aantal woningen met een plat dak en drie bouwlagen zijn gerealiseerd en dat de ruime kavels in een groene setting woningen met deze hoogten ruimtelijk aanvaardbaar maken.
3.
Verzoeker voert aan dat de stedenbouwkundige beoordeling in het ruimtelijk advies onjuist is nu daarin wordt uitgegaan van onjuiste feiten. Er zijn slechts twee andere woningen met drie bouwlagen op het eiland. Deze staan aan de buitenring en niet aan de binnenring zoals onderhavige woning. Wat betreft volume en locatie zijn deze woningen voorts niet te vergelijken met de onderhavige woning. Verzoeker voert voorts aan dat de stedenbouwkundige beoordeling onvolledig is nu daarin niet is betrokken dat eerder vergunning is verleend voor de bouw van de woning met overschrijding van de maximaal toelaatbare goothoogte.
3.1
Verweerder merkt op dat er op het eiland meerdere woningen zijn gerealiseerd met drie bouwlagen. Op het gehele eiland is het bovendien toegestaan om een nokhoogte van 10 meter te realiseren. De dakopbouw beslaat niet het gehele dak, zodat de dakopbouw qua volume en hoogte vergelijkbaar is met andere woningen met twee bouwlagen en een kap. Verweerder stelt voorts dat er geen ruimtelijk verschil is tussen woningen met drie bouwlagen gelegen aan de buitenring en woningen met drie bouwlagen gelegen aan de binnenring.
3.2
De voorzieningenrechter ziet, gelet op de toelichting van verweerder, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich voor wat betreft de stedenbouwkundige beoordeling in het ruimtelijk advies op onjuiste feiten heeft gebaseerd. Er is voorts geen grond voor het oordeel dat de eerder verleende vergunning voor de woning niet is betrokken bij de opstelling van de stedenbouwkundige beoordeling. Het betoog faalt.
4.
Verzoeker voert voorts aan dat verweerder ten onrechte de nadelige gevolgen van het bouwplan niet heeft betrokken in de besluitvorming. De effecten van onderhavig bouwplan zijn groot en ongewenst voor de direct omwonenden, aldus verzoeker. Zo zal het bouwplan leiden tot verlies van privacy en uitzicht, alsmede tot schaduwwerking. Daarbij is de woning met deze dakopbouw zeer fors in relatie tot het straat- en bebouwingsbeeld aan de Brouwersdam.
4.1
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het welstandsvrije regime op het eiland de eigenaars van de woningen veel vrijheid geeft bij het ontwikkelen van de woningen. Gevolg is dat de woningen zeer verschillend van bouw zijn. In het bestemmingsplan is een keuze gemaakt waarbij maximaal woongenot voor bewoners is afgewogen tegen het waarborgen van de bestaande ruimtelijke kwaliteit. De ruime kavels in een groene setting maken, aldus verweerder, woningen met drie bouwlagen ruimtelijk aanvaardbaar. Het feit dat het in dit geval gaat om een woning met drie bouwlagen in plaats van een woning met twee bouwlagen en een kap, maakt voor het gestelde verlies aan uitzicht geen wezenlijk verschil. Verweerder heeft voorts ter zitting een bezonningsstudie overgelegd, opgesteld door de architect van vergunninghouder, waaruit blijkt dat de schaduwwerking van de dakopbouw niet onevenredig nadelig is voor verzoeker.
4.2
De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsvrijheid heeft. De rechter moet de beslissing van verweerder terughoudend toetsen, dat wil zeggen moet zich beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan de belangen van de vergunninghouder bij het vergroten van zijn woning meer gewicht toekomt dan aan de belangen van verzoeker. De invloed van het bouwplan op de gestelde belangen van verzoeker acht de voorzieningenrechter niet van zodanige omvang en betekenis dat verzoeker daardoor onevenredig in zijn belangen zal worden geschaad. Verweerder heeft bij de belangenafweging kunnen betrekken dat de woningen op het eiland enerzijds op ruime kavels staan en anderzijds in een stedelijke omgeving staan waarin een bepaalde mate van zicht op elkaars erf niet onaanvaardbaar is.
5.
Verzoeker stelt tot slot dat het dakterras ten onrechte niet is betrokken in de motivering van de stedenbouwkundige beoordeling en de besluitvorming. Een omgevingsvergunning voor dit terras is in strijd met verweerders ‘Beleidsregels afwijking bestemmingsplan 2012’ (hierna: de beleidsregels).
5.1
Ter zitting is door verweerder erkend dat het dakterras niet past binnen artikel 3.1.1 van de beleidsregels.
Het bijzondere planologische- en welstandsregime op het eiland, alsmede de ruime kavels in een groene setting geven verweerder in dit geval aanleiding van de beleidsregels af te wijken. Daarbij acht verweerder van belang dat het dakterras zich bevindt aan de voorzijde van de woning op een afstand van meer dan twee meter van het naburige erf. Verweerder heeft aangegeven dat bij de heroverweging in bezwaar de motivering van het primaire besluit op dit punt aldus zal worden aangepast.
6.
Alhoewel geconstateerd dient te worden dat aan het primaire besluit een motiveringsgebrek kleeft sluit de voorzieningenrechter, gelet op de motivering die verweerder ter zitting heeft gegeven, niet uit dat het bestreden besluit na aanvulling van de motivering in stand kan blijven. De voorzieningenrechter ziet hierin derhalve geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra - van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.