ECLI:NL:RBNHO:2014:4115

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
C/14/152428 / FA RK 14/376
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van het ouderlijk gezag na onder curatelestelling

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 7 mei 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de moeder om het gezag over haar minderjarige kinderen te herstellen. De moeder had eerder onder curatelestelling gestaan, waardoor zij onbevoegd was om het gezag uit te oefenen. De minderjarigen verbleven bij de moeder, maar de oma was benoemd tot voogdes vanwege de curatelestelling. De moeder verzocht de rechtbank om de tijdelijke voogdijmaatregel te beëindigen en haar het gezag over de kinderen terug te geven. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 april 2014 waren de moeder en haar advocaat, mr. F.J. van Zwieten, aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming. De oma en de vader van de kinderen waren niet verschenen, maar hadden wel instemming gegeven voor het verzoek van de moeder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de grond voor de onbevoegdheid van de moeder, namelijk de onder curatelestelling, was vervallen. Dit was bevestigd door een eerdere beschikking van 12 september 2013, waarin de curatelestelling was opgeheven. De rechtbank oordeelde dat de minderjarigen opnieuw aan de moeder konden worden toevertrouwd, mede omdat de oma en de vader instemden met het verzoek en de Raad geen bezwaren had. De rechtbank heeft de beschikking van 24 oktober 2012 gewijzigd en de moeder opnieuw belast met het gezag over de minderjarigen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een termijn van drie maanden gesteld voor het instellen van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
BB
zaak- en rekestnummer: C/14/152428 / FA RK 14/376
datum: 7 mei 2014
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij,
advocaat: mr. F.J. van Zwieten,
tegen:
[de oma],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de moeder en de oma.

HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Ter griffie van deze rechtbank is op 20 februari 2014 het verzoekschrift van de moeder ingekomen, waarin wordt verzocht de tijdelijke voogdijmaatregel te beëindigen en de moeder in het gezag over de minderjarigen [minderjarige], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] en [minderjarige], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum], te herstellen, althans een beslissing te nemen welke de rechtbank vermeent te behoren.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 april 2014, alwaar zijn verschenen mr. Van Zwieten namens de moeder, alsmede [medewerker] en [medewerker] namens de Raad voor de Kinderbescherming te Alkmaar (verder: de Raad). De oma en de vader van de minderjarigen, [de vader] (verder: de vader) zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

DE BEHANDELING VAN DE ZAAK

Feiten
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie gehad. Uit die relatie zijn de minderjarigen geboren. De vader heeft de minderjarigen niet erkend. De minderjarigen verblijven bij de moeder.
De moeder is bij beschikking van 10 september 2009 van de rechtbank te Alkmaar, sector kanton, locatie Den Helder, onder bewind gesteld met benoeming van [bewindvoerder] en [bewindvoerder] tot bewindvoerders, welke onderbewindstelling bij beschikking van 18 november 2010 van de rechtbank te Alkmaar, sector kanton, locatie Den Helder is omgezet in een onder curatelestelling (op grond van verkwisting), met benoeming van [curator] tot curator. Bij beschikking van 28 februari 2012 van de rechtbank te Alkmaar, sector kanton, locatie Den Helder is [medecurator] benoemd tot medecurator.
Vanwege de onbevoegdheid van de moeder om op grond van de onder curatelestelling het gezag over de minderjarigen uit te oefenen, is bij beschikking van 24 oktober 2012 van de rechtbank te Alkmaar de oma (moederszijde) benoemd tot voogdes over de minderjarigen.
Bij beschikking van 12 september 2013 van de rechtbank Noord-Holland, sectie kanton, locatie Den Helder is de onder curatelestelling van de moeder opgeheven met ingang van de datum waarop die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Voorts is daarbij met ingang van de datum waarop die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, bewind ingesteld over de goederen die aan de moeder (zullen) toebehoren, met benoeming tot bewindvoerder van Financiële en Maatschappelijke Dienstverlening (FMD) BV te Hoorn.
Standpunten
De moeder voert als grond voor het verzoek het volgende aan. Hoewel zij op grond van de onder curatelestelling onbevoegd was tot het gezag, is zij steeds in staat geweest voor de minderjarigen te zorgen. Het contact met oma is zeer goed en zij hebben veel overleg met elkaar. Oma heeft steeds een aanvullende rol gespeeld in de gezagskwesties. Omdat slechts haar verkwistende levenshouding in de weg heeft gestaan aan de uitoefening van het gezag, meent moeder dat het in het belang van de minderjarigen is dat zij thans weer wordt belast met het gezag. Zij geeft op een verantwoorde wijze invulling aan de verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
De Raad heeft ter zitting meegedeeld dat er ten tijde van het vragen van de voogdijmaat-regel geen zorgen waren over de opvoedsituatie van de minderjarigen. De Raad heeft destijds de voogdij aangevraagd uitsluitend vanwege de onder curatelestelling van de moeder. Ook nadien zijn er geen zorgmeldingen omtrent de minderjarigen bij de Raad bekend geworden. De Raad ziet geen aanleiding voor een nieuw onderzoek.
Beoordeling
De oma en de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Zij hebben het verzoek niet tegengesproken. Bij het verzoekschrift is overgelegd een verklaring van de oma en een verklaring van de vader, waaruit blijkt dat zij beiden instemmen met het verzoek van de moeder.
Artikel 253q lid 5 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat wanneer de grond van de onbevoegdheid van de in artikel 1:253q lid 3 BW eerstgenoemde ouder is vervallen, hij, op zijn verzoek, wederom met het gezag wordt belast, indien de rechtbank overtuigd is dat het kind wederom aan de ouder mag worden toevertrouwd.
Gebleken is dat de hierboven genoemde beschikking van 12 september 2013, waarbij de onder curatelestelling van de moeder is opgeheven, in kracht van gewijsde is gegaan. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank de in artikel 1:246 BW genoemde grond voor de onbevoegdheid van de moeder tot het gezag vervallen.
Op grond van de stukken en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is de rechtbank ervan overtuigd dat de minderjarigen wederom aan de moeder mogen worden toevertrouwd. Het verzoek van de moeder zal derhalve worden toegewezen. De rechtbank heeft hierbij met name laten meewegen dat de oma en de vader met het verzoek hebben ingestemd en dat de Raad heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen toewijzing van het verzoek.

DE BESLISSING

De rechtbank:
Wijzigt de beschikking van de rechtbank te Alkmaar van 24 oktober 2012 en bepaalt dat thans de moeder (wederom) zal worden belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarigen:
  • [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
  • [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, lid van gemelde kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2014, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.