ECLI:NL:RBNHO:2014:4119

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
C/14/152442 / FA RK 14/384
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van gezag en omgangsregeling na echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 7 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader en een moeder over de omgangsregeling en het gezag over hun minderjarige kinderen. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.J.H. Mühlstaff, verzocht de rechtbank om de moeder te veroordelen tot nakoming van een eerder vastgestelde omgangsregeling en om gezamenlijk gezag over de kinderen te verkrijgen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. R.P. Adema, verzocht de rechtbank om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en voerde aan dat de huidige situatie niet in het belang van de kinderen was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders een relatie hebben gehad die in februari 2009 eindigde, waarna de minderjarigen zijn geboren. De vader heeft de kinderen erkend en er is een omgangsregeling vastgesteld door het gerechtshof Arnhem. De moeder heeft echter zonder overleg met de vader verhuisd, wat heeft geleid tot een verstoring van de omgangsregeling. De vader heeft zijn verzoeken onderbouwd met argumenten over de negatieve impact van de verhuizing op de omgang en de communicatie tussen de ouders.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vader beoordeeld en geconcludeerd dat de moeder eenhoofdig gezag heeft over de kinderen. De rechtbank verklaarde de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken tot wijziging van het gezag en de omgangsregeling, omdat er geen bewijs was van gewijzigde omstandigheden die een wijziging rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders, en dat er geen verbetering in de communicatie tussen de ouders te verwachten was. De verzoeken van de vader werden afgewezen, en de rechtbank liet het voorwaardelijke verzoek van de moeder zonder verdere bespreking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
BB
zaak- en rekestnummer: C/14/152442 / FA RK 14/384
datum: 7 mei 2014
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [woonplaats ],
verzoekende tevens verwerende partij,
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff, kantoorhoudende te Deventer,
tegen:
[de moeder],
wonende te [woonplaats ],
gerekwestreerde, tevens verzoekende partij,
advocaat: mr. R.P. Adema, kantoorhoudende te Apeldoorn.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de vader en de moeder.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 20 februari 2014 het verzoekschrift van de vader ingekomen waarin wordt verzocht:
de moeder te veroordelen om met de minderjarigen [minderjarige], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] en [minderjarige], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum], binnen 14 dagen na de datum van de te wijzen beschikking terug te verhuizen naar [woonplaats ], aldaar met de minderjarigen te gaan wonen, de minderjarigen in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie en de minderjarigen aldaar op een school te laten inschrijven na overleg met de vader;
de moeder te verbieden om zonder toestemming van de vader terug te verhuizen en zonder toestemming van de vader [woonplaats ] metterwoon te verlaten;
de moeder te veroordelen tot volledige nakoming van de beschikking van het gerechtshof Arnhem van 9 augustus 2012, op straffe van een dwangsom van € 350,- per keer voor iedere overtreding daarvan;
de moeder te verbieden de minderjarigen in te schrijven op een sport of activiteit tijdens de omgangsweekenden van de vader, zulks op straffe van een dwangsom van € 350,-- per keer dat de moeder daarbij in gebreke blijft;
te bepalen dat partijen gezamenlijk het gezag zullen uitoefenen over de minderjarigen.
De moeder heeft daarop een verweerschrift tevens verzoekschrift ingediend, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring althans afwijzing van de verzoeken van de vader. Van haar kant heeft de moeder verzocht de bij beschikking van het gerechtshof Arnhem van 9 augustus 2012 vastgestelde omgangsregeling te schorsen in afwachting van de uitkomsten van een door de Raad voor de Kinderbescherming in te stellen onderzoek naar de haalbaarheid van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 april 2014, alwaar zijn verschenen de vader, bijgestaan door mr. Mühlstaff, de moeder, bijgestaan door mr. Adema, alsmede [medewerker] en [medewerker] namens de Raad voor de Kinderbescherming te Alkmaar (verder: de Raad).
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
Feiten
Partijen hebben een - in februari 2009 geëindigde - relatie gehad. Uit die relatie zijn de minderjarigen geboren. De vader heeft de minderjarigen erkend. De rechtbank Zutphen heeft bij beschikking van 30 november 2011 bepaald dat partijen gezamenlijk het gezag zullen uitoefenen over de minderjarigen. Voorts is daarbij een omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en de minderjarigen. Bij beschikking van 9 augustus 2012 heeft het gerechtshof Arnhem voormelde beschikking van 30 november 2011 vernietigd voor zover het betreft de bepaling dat partijen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen zullen uitoefenen en voor zover het de omgangsregeling betreft. Opnieuw beschikkende heeft het gerechtshof Arnhem het inleidende verzoek van de vader hem ook te belasten met het gezag over de minderjarigen alsnog afgewezen en een omgangsregeling vastgesteld waarbij de minderjarigen:
  • een weekeinde per veertien dagen van zaterdag 9.30 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader zullen verblijven, met dien verstande dat dit in de maanden november en december van zaterdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur zal zijn;
  • in 2012 op tweede kerstdag vanaf 9.30 uur tot 19.00 uur bij de vader zullen verblijven en in het daaropvolgende jaar eerste kerstdag en vervolgens ieder jaar omgewisseld;
  • de tweede week van de kerstvakantie in 2012 bij de vader zullen verblijven en de eerste week van de kerstvakantie bij de moeder en vervolgens ieder jaar omgewisseld;
  • in de meivakantie bij de moeder zullen verblijven;
  • de eerste drie weken van de zomervakantie in 2012 bij de vader zullen verblijven;
  • de herfstvakantie bij de vader zullen verblijven;
  • op vaderdag van 12.00 uur tot 17.00 uur bij de vader zullen verblijven;
  • op de verjaardag van de vader vanuit school tot ’s avonds bij de vader zullen verblijven.
Het gerechtshof Arnhem heeft voorts bepaald dat:
  • de moeder gehouden is de vader één keer per drie maanden (en in het bijzondere geval ook tussentijds) op de hoogte te stellen, mede met behulp van schoolrapporten, omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon, het vermogen, gezondheid en ontwikkeling van de minderjarigen;
  • de moeder de vader zal raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over beslissingen met betrekking tot de gezondheid van de minderjarigen en hun schoolprestaties/schoolkeuze.
Standpunten

De vader

De vader voert als gronden voor het verzoek het volgende aan. De moeder is zonder een en ander te bespreken verhuisd van [woonplaats ] naar [woonplaats ], een afstand van 135 km. Deze verhuizing betekent een ernstige verstoring van de omgangsregeling en jaagt de vader bovendien onnodig op kosten. De omgangsregeling liep sedertdien moeizaam tot februari 2013. De moeder heeft geen overleg gepleegd met de vader over de schoolkeuze en informeert de vader niet, zoals in de beschikking van het gerechtshof staat vermeld. Daarnaast wil de moeder de minderjarigen zonder overleg op zaterdag op voetbal doen. Nu de moeder geen gevolg geeft aan het bepaalde in voormelde beschikking van 9 augustus 2012, ziet de vader zich genoodzaakt te vragen de moeder te veroordelen tot nakoming van die beschikking op straffe van een dwangsom. Hoewel het gerechtshof het verzoek van de vader heeft afgewezen om hem mede met het gezag te belasten, wil hij dit verzoek opnieuw doen, omdat de moeder heeft laten zien dat zij, zolang zij alleen met het gezag is belast, haar eigen gang gaat en niet open staat voor overleg. Uitgangspunt is gezamenlijk gezag. De vader weet dat ouders in staat moeten zijn om in onderling overleg afspraken te maken over de minderjarigen, maar hij meent dat hieraan niet al te strenge eisen mogen worden gesteld, nu na een echtscheiding het gezamenlijk gezag ook voortduurt ongeacht of partijen elkaar “de hersens inslaan”. De vader meent dat afwijzing van dit verzoek een inbreuk zou maken op het EVRM en de raadsheren bij het hof in strijd daarmee hebben gehandeld.

De moeder

Ter bestrijding van het standpunt van de vader en ter onderbouwing van het zelfstandige verzoek heeft de moeder het volgende aangevoerd. Na verbreking van de relatie met de vader, is de moeder een relatie aangegaan met een jeugdliefde die in [woonplaats ] woont. Aanvankelijk reisde zij heen en weer, maar in augustus 2012 is bij de moeder ingebroken en toen heeft zij besloten met de minderjarigen naar [woonplaats ] te verhuizen. De vader wist van de nieuwe relatie van de moeder en hij heeft de moeder meerdere malen te verstaan gegeven “op te rotten naar waar ze vandaan kwam” (de moeder is geboren in [provincie]). Nadat zij de vader daarover informeerde, heeft zij de minderjarigen in [woonplaats ] op school ingeschreven. De minderjarigen wilden beiden op voetbal. Overleg met de vader hierover was niet mogelijk. Zij meent dat de voetbal goed te verenigen is met de omgangsregeling met de vader, omdat het voetbal op zaterdag vroeg in de ochtend is. De vader heeft zich in februari 2013 met een derde naar de woning van de moeder begeven en daar bedreigingen geuit, op grond waarvan de moeder een zogeheten Prio 1-status heeft gekregen bij de politie. Ook is de vader zonder vooraankondiging in november 2013 bij de nieuwe school van de minderjarigen verschenen, met als gevolg dat zij overstuur zijn geraakt.
Het verzoek van de vader tot gezagwijziging is gebaseerd op artikel 1:253o BW en niet op artikel 1:253c BW, omdat de vader van november 2011 tot augustus 2012 belast is geweest met het gezamenlijk ouderlijk gezag. De vader heeft op geen enkele wijze gesteld of aannemelijk gemaakt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden dan wel dat het gerechtshof is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. De vader dient in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard te worden. Als de rechtbank meent dat er een inhoudelijke beoordeling dient plaats te vinden, meent de moeder dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarigen is, nu er allerminst sprake is van een verbetering in de verhouding tussen partijen en evenmin binnen afzienbare tijd verbetering te verwachten is.
De vader gaat met de hierboven onder 1 en 2 vermelde verzoeken volstrekt voorbij aan het belang van de minderjarigen, omdat zij inmiddels een jaar in hun huidige woonplaats wonen en daar naar school gaan, daar hun vriendjes hebben en hun sport. Ook gaat de vader voorbij aan de redenen die hebben geleid tot de verhuizing.
Vanaf medio februari 2013 heeft de vader geen initiatief meer laten zien omtrent de omgang. Voorts is het niet in het belang van de minderjarigen wanneer de door het gerechtshof vastgestelde omgangsregeling onverkort wordt gehandhaafd, omdat de minderjarigen na de omgang bij de vader terugkwamen met negatieve verhalen.
De moeder wil de vader best informeren en consulteren, maar als iedere reactie negatief is of uitmondt in bedreigingen, kan van haar niet verwacht worden dat zij zich actief opstelt.
Op grond van het vorenstaande is sprake van gewijzigde omstandigheden sinds voormelde beschikking van 9 augustus 2012 en op grond daarvan wordt het zelfstandige verzoek ingediend. Ter zitting heeft de moeder aangegeven dat het zelfstandige verzoek moet worden beschouwd als een voorwaardelijk verzoek, voor het geval de rechtbank de omgangsregeling inhoudelijk zal beoordelen.

De Raad

De Raad heeft ter zitting aangegeven dat, gelet op de standpunten van partijen, een onderzoek met betrekking tot het gezag niet nodig lijkt. De basis hiervoor ontbreekt onverkort. Voorts heeft de Raad aangegeven omtrent de omgangsregeling geen onderzoek te kunnen aanbieden, omdat er geen verzoek is gedaan omtrent (wijziging van) de omgangsregeling.
Beoordeling

Verzoeken 1, 2 en 4 van de vader

Geconstateerd kan worden dat de moeder is belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen. Op grond van dit gegeven kan de vader niet worden ontvangen in de hierboven onder 1, 2 en 4 genoemde verzoeken. De rechtbank zal de vader derhalve niet-ontvankelijk verklaren in deze verzoeken.

Verzoek 3 van de vader

Het verzoek is naar het oordeel van de rechtbank te kwalificeren als een executiegeschil dat bij de voorzieningenrechter thuishoort. Nu de rechtbank er ambtshalve mee bekend is dat dit verzoek op 6 mei 2014 ter zitting bij de voorzieningenrechter staat geagendeerd door een dagvaarding van de kant van de vader, zal dit verzoek in het kader van de onderhavige procedure worden afgewezen.

Verzoek 5 van de vader

Met betrekking tot dit verzoek overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de hierboven genoemde beschikking van de rechtbank Zutphen van 30 november 2011 en de beschikking van het gerechtshof Arnhem van 9 augustus 2012 is de vader naar het oordeel van de rechtbank nimmer gezamenlijk met de moeder belast geweest met het gezag, nu de beschikking van het gerechtshof Arnhem van 9 augustus 2012, waarbij het inleidende verzoek van de vader hem ook te belasten met het gezag over de minderjarigen is afgewezen, terugwerkende kracht heeft en de beschikking van de rechtbank Zutphen van 30 november 2011 derhalve nimmer rechtskracht heeft gehad.
Gelet op het vorenstaande dient dit onderdeel te worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 1:253c BW. Als uitgangspunt heeft te gelden dat gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van het kind is. Nu de moeder het verzoek van de vader bestrijdt, wordt het verzoek van de vader conform het bepaalde in artikel 1:253c lid 2 slechts afgewezen, indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Voor een gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarigen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarigen kunnen voordoen, zodanig dat de minderjarigen niet klem of verloren raken tussen de ouders dan wel anderszins hun belang ernstig wordt geschaad.
Thans dient beoordeeld te worden de vraag of zich één van de hiervoor onder a. en b. genoemde uitzonderingen voordoet. In dat kader wijst de rechtbank allereerst op rechtsover-weging 4.6 in de beschikking van 9 augustus 2012 van het gerechtshof Arnhem en het daar geformuleerde oordeel dat er op dat moment een onaanvaardbaar risico was dat de minderjarigen bij gezamenlijk gezag klem of verloren zouden raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Voorts stelt de rechtbank vast dat er na ernstige escalatie rondom de omgang in februari 2013 geen omgang is geweest en de communicatie tussen partijen onverminderd slecht is. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat partijen het advies van het gerechtshof in voornoemde beschikking om hulpverlening te zoeken in het belang van de minderjarigen, niet hebben opgevolgd. Partijen zijn het eens dat zij niet kunnen communiceren, maar vader meent dat hij gezamenlijk gezag met de moeder moet uitoefenen, zodat de moeder niet “ongestoord haar gang kan gaan”.
Zoals uit het voorgaande moge blijken wordt hiermee een onjuiste toetsingsmaatstaf aangelegd. De rechtbank is van oordeel dat onverkort geldt dat er bij gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarigen klem of verloren raken tussen de ouders en niet verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen dan wel dat afwijzing van het gezamenlijk gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.

Het (voorwaardelijke) verzoek van de moeder

In verband met de omstandigheid dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of de Raad een onderzoek dient in te stellen naar de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen, zal de rechtbank dit verzoek zonder verdere bespreking laten, nu het een voorwaardelijk verzoek betreft.
DE BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart de vader niet-ontvankelijk in de hierboven onder 1, 2 en 4 genoemde verzoeken.
Wijst af de hierboven onder 3 en 5 genoemde verzoeken van de vader.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, lid van gemelde kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2014, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.