ECLI:NL:RBNHO:2014:416

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
C-15-210363 - KG RK 14-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verlof tot het leggen van conservatoir beslag in het kader van een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot het leggen van conservatoir beslag. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.A.J. Verschuur-van der Voort, had verzocht om verlof tot het leggen van beslag op een bedrag van € 180.000,- dat door haar ter voldoening aan een vaststellingsovereenkomst zou worden betaald. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om meerdere redenen moest worden afgewezen. Ten eerste had verzoekster in haar verzoekschrift niet vermeld dat een eerdere vordering tot betaling van € 299.520,-- door verweerder in een bodemzaak was afgewezen. Dit verzwijgen van essentiële informatie was in strijd met de goede procesorde en had de voorzieningenrechter kunnen misleiden. Ten tweede was de inhoudelijke grondslag van de vordering onvoldoende onderbouwd, aangezien verzoekster dezelfde argumenten aanvoerde als in de eerdere bodemzaak, die reeds was afgewezen. Daarnaast waren de nieuwe vorderingen die in het aanvullende verzoekschrift waren opgenomen, onvoldoende feitelijk toegelicht, wat de geloofwaardigheid van de claims ondermijnde. Tot slot werd opgemerkt dat het verzoek om beslaglegging in feite zou leiden tot eigenbeslag, wat de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst zou frustreren. Gezien deze overwegingen wees de voorzieningenrechter het verzoek af.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rekestnummer: C/15/210363 / KG RK 14-24
Beschikking van de voorzieningenrechter van 22 januari 2014
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1],
verzoekster,
advocaat mr. E.A.J. Verschuur-van der Voort te Bloemendaal,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2],
gerekwestreerde.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en [verweerder] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag onder derden, gedateerd 16 januari 2014
 het aangevulde verzoekschrift gedateerd 21 januari 2014.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] en [verweerder] zijn op 19 november 1990 met elkaar gehuwd. Voorafgaand aan het huwelijk zijn partijen huwelijksvoorwaarden overeengekomen en hebben zij gekozen voor toepassing van Nigeriaans recht op hun huwelijksvermogensregime. In de huwelijksvoorwaarden hebben zij bepaald dat ieder van hen het eigen vermogen zowel van voor het huwelijks als tijdens het huwelijk opgebouwd behoudt en dat de ander geen aanspraak kan maken op het vermogen van de ander.
2.2.
Op 27 februari 2013 heeft [verzoekster] een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend bij deze rechtbank.
2.3.
[verzoekster] heeft vanaf 1 januari 2009 de eenmanszaak [naam eenmanszaak] gedreven. Op 1 juli 2010 is de eenmanszaak op naam van [verweerder] gezet.
2.4.
Nadat de eenmanszaak op naam van [verweerder] was gezet, heeft [verzoekster] buiten medeweten van [verweerder], in totaal een bedrag van € 275.000,-- van de bankrekening van [naam eenmanszaak] overgeboekt naar haar eigen bankrekening. Daarvan is een bedrag van € 180.000,-- eerst door [verzoekster] op de bankrekening van de dochter van partijen gestort welk bedrag vervolgens (door de dochter) is doorgestort naar de bankrekening van [verzoekster].
2.5.
[verweerder] is een procedure begonnen tegen de dochter waarin hij terugbetaling van het bedrag van € 180.000 vordert. In die zaak heeft op 13 januari 2014 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Ter zitting is overeengekomen dat [verzoekster] - na opheffing van het door [verweerder] op de bankrekening van [verzoekster] gelegde beslag - € 180.000,-- zal overmaken naar de bankrekening van Stichting Beheer Derdengelden Roest Singh Advocaten, waarna de vordering tegen de dochter zal worden ingetrokken.

3.De vorderingen

3.1.
In het beslagrekest d.d. 16 januari 2014 heeft [verzoekster] gesteld een vordering ad € 299.520,-- te hebben op [verweerder] uit hoofde van gelden die [verweerder] haar verschuldigd is wegens door [verweerder] ten tijde van het huwelijk ten onrechte toegeëigende gelden c.q. uit hoofde van een redelijke vergoeding voor de tussen [verzoekster] en [verweerder] bestaande arbeidsovereenkomst c.q. uit hoofde van een natuurlijk verbintenis. [verzoekster] voert daartoe aan dat zij zonder daarvoor enige vergoeding te ontvangen 52 weken per jaar gedurende 24 jaar arbeid heeft verricht voor de bedrijven van [verweerder]. [verzoekster] werkte gemiddeld 6 uur per week. Uitgaande van een uurtarief van € 40,- per uur komt dat neer op € 299.520,--. Deze vordering zal in het kader van de echtscheidingsprocedure als onderdeel van de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden worden ingediend, zo stelt [verzoekster].
3.2.
In het aangevulde beslagrekest d.d. 21 januari 2014 heeft [verzoekster] gesteld naast de onder 3.1 vermelde vordering nog een vordering van € 210.157,-- op [verweerder] te hebben. [verzoekster] voert daartoe aan dat [verweerder] zich de eenmanszaak [naam eenmanszaak] zonder toestemming althans door misleiding heeft toegeëigend, terwijl die onderneming tot het privé vermogen van [verzoekster] behoorde. [verzoekster] schat de waarde van de eenmanszaak op € 100.000,--. Daarnaast heeft [verweerder] [verzoekster] gedwongen de verkoopopbrengst ad € 150.000,-- van de haar ineigendom toebehorende woning alsmede enkele door haar ouders gedane schenkingen ad € 70.315,89 op een en/of rekening van partijen te storten.

4.De beoordeling

4.1.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht haar ter verzekering van voormelde vorderingen verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir derdenbeslag onder de Stichting Beheer Derdengelden Roest Singh Advocaten ten laste van het saldo ad € 180.000,- dat de stichting onder zich houdt voor [verweerder].
4.2.
Het is de voorzieningenrechter ambtshalve bekend dat bij vonnis van deze rechtbank van 21 augustus 2013 in de zaak met nummer C/15/200199/ HA ZA 13-68 de vordering van [verzoekster] tot betaling van € 299.520,-- door [verweerder] reeds is afgewezen. [verzoekster], althans haar advocaat, heeft noch in het beslagrekest van 16 januari noch in dat van 21 januari 2014 melding gemaakt van dit vonnis. Deze essentiële informatie had gelet op artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het bepaalde onder punt 2 van de beslagsyllabus in het beslagrekest moeten worden vermeld. Punt 2 van de beslagsyllabus (versie augustus 2013) vermeldt immers uitdrukkelijk dat in het beslagrekest melding gemaakt dient te worden van alle lopende, doorlopen of beëindigde procedures die relevant zijn voor een goede beoordeling van de zaak. Door het verzwijgen van deze essentiële informatie had de voorzieningenrechter kunnen worden misleid. Dit is zodanig in strijd met de goede procesorde dat reeds om die reden het gevraagde verlof dient te worden geweigerd.
4.3.
Echter, ook op inhoudelijke gronden dient het verlof te worden geweigerd. In het vonnis van 21 augustus 2013 heeft de rechtbank overwogen dat de vordering van [verzoekster] tot betaling van € 299.520,-- door [verweerder] moet worden afgewezen, omdat voor de vordering geen toereikende grondslag is gesteld. [verzoekster] heeft in het onderhavige beslagrekest de vordering opnieuw opgevoerd met precies dezelfde onderbouwing als in de bodemzaak. Nu [verzoekster] geen andere grondslag heeft gesteld dan in het vonnis in de bodemzaak, is volstrekt onvoldoende van de deugdelijkheid van de door haar ingestelde vordering gebleken.
4.4.
Ten aanzien van de – voor het eerst in het aangevulde beslagrekest van 21 januari 2014 gestelde – vorderingen van in totaal € 210.157,-- overweegt de voorzieningenrechter dat de gestelde grondslagen van die vorderingen (toe-eigening van de eenmanszaak en gedwongen storting van de verkoopopbrengst van de woning en schenkingen) onvoldoende feitelijk zijn toegelicht. Dat geldt te meer nu dit betoog eerst in het aanvullende beslagrekest is gevoerd, hetgeen de ongeloofwaardigheid van het gestelde versterkt. De vorderingen zijn dan ook onvoldoende aannemelijk geworden, zodat ook hier onvoldoende van de ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht blijkt.
4.5.
De voorzieningenrechter constateert tot slot dat [verzoekster] verlof vraagt voor het leggen van beslag op een bedrag dat kort daarvoor door haar ter voldoening aan een vaststellingsovereenkomst is of zal worden betaald, zodat in feite sprake is van eigenbeslag waarmee de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst die tot stand is gekomen in de zaak tegen de dochter wordt gefrustreerd. Ook om die reden dient het gevraagd verlof te worden geweigerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
wijst het onderhavige verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2014. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 977