ECLI:NL:RBNHO:2014:4228

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
2367747 CV EXPL 13-3837
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • P.G. Vroom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitleg en uitvoering van de pensioentoezegging in de arbeidsovereenkomst van een statutair directeur bij een woningcorporatie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [de werknemer], de eisende partij, en Woningstichting Van Alckmaer voor Wonen, de gedaagde partij, over de uitleg en uitvoering van de pensioentoezegging zoals vastgelegd in artikel 6 van de arbeidsovereenkomst d.d. 5 juli 2000. De werknemer, die als statutair directeur was aangesteld, vordert een gekapitaliseerd bedrag van € 385.900,- voor vroegpensioen en € 1.306.600,- voor levenslang ouderdomspensioen, stellende dat de stichting niet heeft voldaan aan de toezeggingen die zijn gedaan in de arbeidsovereenkomst. De stichting betwist deze vordering en stelt dat zij aan haar contractuele verplichtingen heeft voldaan door de werknemer aan te melden bij de Stichting Pensioenfonds voor Woningcorporaties (SPW). De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de eerdere gesprekken en overeenkomsten tussen partijen, en heeft vastgesteld dat de werknemer recht heeft op de pensioenvoorzieningen zoals afgesproken in de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat de stichting niet kan volhouden dat de pensioenregeling een standaardbepaling is zonder rechtsgevolgen. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door beide partijen over de benoeming van een deskundige, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun standpunten verder toe te lichten. De beslissing van de kantonrechter is dat de zaak aanhoudt en dat tegen dit tussenvonnis hoger beroep kan worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknummer/rolnummer: 2367747 \ CV EXPL 13-3837 (PA)
Uitspraakdatum: 14 mei 2014
Vonnis in de zaak van:
[naam],
wonende te [woonplaats]
eisende partij
verder ook te noemen: [de werknemer]
gemachtigde: mr. L. Schuijt- Olde Heuvel, werkzaam bij DAS te Zaandam
tegen
de stichting
Woningstichting Van Alckmaer voor Wonen,
gevestigd en kantoorhoudende te Alkmaar
gedaagde partij
verder ook te noemen: de stichting
gemachtigde: mr. A.J. van der Veen-Janz, advocaat te Alkmaar.
Het verdere procesverloop
Voor het verdere procesverloop verwijst de kantonrechter naar de volgende stukken:
- het vonnis in incident van 18 december 2013;
- de met het oog op de terechtzitting overgelegde stukken d.d. 24 februari 2014 zijdens [de werknemer] ;
- de aantekeningen van hetgeen is besproken tijdens de terechtzitting op 27 februari 2014, de ter terechtzitting overgelegde pleitaantekeningen;
Vervolgens is op vandaag uitspraak bepaald.
De feiten
1. Met ingang van 1 januari 1999 heeft (de rechtsvoorgangster van) de stichting [de werknemer] benoemd tot Statutair Directeur van de stichting. Het brutoloon van [de werknemer] bedroeg laatstelijk € 9.744,00 per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2. In artikel 6 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst d.d. 5 juli 2000 is onder meer het volgende bepaald:

6.1. De statutair directeur neemt deel aan de bij de corporatie geldende (vroeg)pensioenregeling van de Stichting Pensioenfonds Woningcorporaties (SPW).(…)6.5. De corporatie treft bij de SPW een voorziening die aan de statutair directeur op de richtleeftijd van 60 jaar een (vroeg)pensioenuitkering garandeert van 70% van haar laatstgenoten loon.
3. Bij brief van 25 oktober 2002 heeft Pensioenadviesbureau De Bruijn (hierna te noemen: De Bruijn) aan de stichting onder meer het volgende geschreven:

Onder verwijzing naar de eerdere gesprekken tref je onderstaand een analyse aan van de pensioen- en overige voorzieningen die terug te vinden zijn in de opgestelde arbeidsovereenkomst. Een samenvatting van die elementen uit de overeenkomst is:- [werknemer] neemt deel aan het (vroeg) pensioen van SPW- SVA betaalt de (vroeg) pensioenpremie- de corporatie treft bij SPW een voorziening dit vanaf de 60-jarige leeftijd van [werknemer]een (vroeg) pensioenuitkering garandeert van 70% van het laatstgenoten loon- door de corporatie wordt een behoorlijk invaliditeitspensioen geregeld ten behoeve van [werknemer] , waarvan de kosten voor rekening zijn van de werkgever
Aan de hand van deze gegevens heb ik contact gezocht met SPW en aldaar zijn inderdaad voor statutaire directeuren de bovenvermelde voorzieningen veiliggesteld. Dit komt neer op een pensioen ingaande de 60-jarige leeftijd van 70% van het laatstverdiende salaris, alsmede een voorziening bij arbeidsongeschiktheid van eveneens 70% van het op het moment van arbeidsongeschikt worden geldende salaris. In dit bedrag is dan de wettelijke uitkering uit de WAO meegenomen. Deze informatie heb ik ontvangen van mevrouw [F] van ASW. (…) Wel heb ik bij SPW nog de vraag neergelegd of een dergelijk riante pensioenvoorziening fiscaal wel acceptabel is. Uiteindelijk kijkt de wetgever heel nadrukkelijk naar de relatie tussen de diensttijd en de genoten beloning. Een maximaal opbouwpercentage van 2% is bij een eindloonregeling nu toegestaan (vroeger 2,33%). Dit betekent dat een maximaal pensioen opgebouwd kan worden in 35 jaar (nu) en 30 jaar (voorheen). Eén van de stukken toont aan dat [werknemer] op 01-08-1982 is gaan bouwen aan pensioen via de NWR. Zij was toen 25 jaar. Dit betekent dan dat fiscaal een maximale opbouw toegestaan zou zijn.
Aangezien SPW verantwoordelijk is voor een juiste uitvoering van de pensioenregeling mag je ervan uitgaan dat in die zin alles op een juiste manier is verwerkt.
Samengevat kan derhalve gesteld worden dat de bepalingen onder punt 6 Pensioen van de arbeidsovereenkomst in overeenstemming is met de gebruikelijke regels voor statutaire directeuren binnen woningcorporaties.
Blijft nog over het punt van de onderbreking van het dienstverband in de periode van 31-08-1998 tot 01-01-1999. De heer [G] heeft indertijd aangegeven dat dit gevolgen zou hebben voor de VUT. In de arbeidsovereenkomst wordt echter niet gesproken over een VUT-regeling maar een (vroeg) pensioenregeling met een ingang op de 60-jarige leeftijd en dan gerekend als 70% van het laatstgenoten loon. Richting [werknemer] is eigenlijk niet van belang of voor haar sprake is van een VUT en of die (deels) vervalt door een onderbreking van de dienstjaren. De arbeidsovereenkomst is voor haar leidend.Voor SVA is een en ander natuurlijk wel van belang, aangezien de arbeidsovereenkomst uitgevoerd dient te worden (ook al is er geen dekking). (…)
4. Per 1 januari 2006 is het vroegpensioen door een wetswijziging omgezet in een flexouderdomspensioen.
5. Bij e-mail van 14 februari 2011 heeft Deloitte aan de stichting onder meer het volgende geschreven:

(…) je vroeg ook nog wat destijds een gebruikelijke toezegging was voor directeuren van woningcorporaties. Ik heb dit met [A] besproken en hij gaf aan dat het destijds (rond 2000) zeer ongebruikelijk was om een ander pensioen toe te zeggen dan de standaardregeling van het pensioenfonds. Wel is ergens na 2000 de VUT-regeling afgeschaft en omgezet in een prepensioenregeling met een beperkt pensioengevend salaris. Vervolgens zijn massaal aanvullende verzekeringen afgesloten ter verbetering van de prepensioenregeling van woco-directeuren (tot het niveau van de oude VUT-regeling).
6. Bij memo van 23 juni 2011 heeft Deloitte het volgende aan [de werknemer] bericht:

Op 20 juni jongstleden hebben wij opnieuw overleg gehad met [B] en [C] . Dat heeft geleid tot een nieuw voorstel van de RvC, waarover ik je bij deze wil informeren.
Vooraf: de volgende factoren hebben bij de besluitvorming een rol gespeeld:
- Zoals je weet zijn er diverse scenario’s de revue gepasseerd;- De financiële impact van ieder van de scenario’s is door Deloitte zoveel mogelijk vergelijkbaar gemaakt;- Een van de scenario’s is als oplossingsrichting aan jou voorgesteld in december 2010;- De naderhand afgegeven opinie van [D] heeft de discussie gecompliceerd;- De RvC hecht er zeer aan om de discussie nu tot een einde te brengen en tevens haar waardering voor je tot uitdrukking te brengen;- Per saldo wil de RvC een voorstel doen dat voor jou gunstiger is dan het voorstel van december 2010, ondanks de complicerende mening van [D] .
Zoals gezegd zijn de verschillende scenario’s financieel zoveel mogelijk vergelijkbaar gemaakt. De “kosten” (hoger salaris plus pensioenpremies) van ieder van de scenario’s is daarbij uitgedrukt in een bedrag. Hiermee kan van de meest relevante scenario’s de volgende vergelijking worden gemaakt:

1.Scenario “ [d] ”Normale salarisverloop. Van 60-65 jaar een pensioen van circa € 112.500, daarna circa € 54.300. Bedrag € 715.000.

2.Voorstel december 2010Salarisverhogingen om meer pensioenopbouw mogelijk te maken, gecombineerd met een beperking van de groei van de pensioengrondslag over de toekomstige jaren. Uiteindelijk pensioen circa € 81.600 met ingang van 62 jaar (let op: in de jaren tot 62 jaar is er dus een hoger salaris geweest dan conform het reguliere salarisverloop). Bedrag € 826.000.

3.Huidig voorstelNormaal salarisverloop, pensioen 70% eindloon van 60 tot 65 jaar (circa € 112.500). Daarna circa € 74.200. Bedrag € 948.000.

Een pensioenaanspraak als deze is niet onverkort verzekerbaar. De RvC stelt voor om een en ander alsdus vorm te geven dat een bedrag ter grootte van de opgenomen voorziening op 31 december 2010 (€400.000) direct ter beschikking wordt gesteld en vervolgens het resterende deel pro rata over de resterende dienstjaren wordt inverdiend. Aan jou is steeds de keuze of je het aldus ter beschikking komende bedrag wilt besteden aan bijvoorbeeld extra salaris, extra pensioenpremie, een dotatie ten behoeve van een levensloopregeling etc. Let op: de reguliere SPW-premie (oplopend van circa € 37.000 tot € 43.000 per jaar) dient ook uit dit bedrag te worden voldaan, hetgeen overigens voor alle scenario’s geldt.
Het uiteindelijke bedrag moet nog nader worden becijferd. Tot nu toe zijn de bedragen immers slechts ten behoeve van de onderlinge vergelijking berekend en onder diverse veronderstellingen vastgesteld.
Niettemin zou de RvC in dit stadium graag van je willen vernemen of je met deze oplossings-richting kunt instemmen.
7. Op 8 november 2011 is een conceptovereenkomst opgesteld waar de Raad van Commissarissen mee akkoord is gegaan. In het memo van Deloitte d.d. 8 november 2011 staat onder meer het volgende:

Besproken is dat er overeenstemming is bereikt tussen de RvC en [werknemer] . De discussie over de uitleg van de pensioenrechten van [werknemer] heeft geresulteerd in een compromis. Het voorstel van de RvC zoals verwoord in het memo van Deloitte van 23 juni 2011 is geaccepteerd door [werknemer] .
De bespreking is belegd om de vervolgstappen af te spreken en eventuele onduidelijkheden weg te nemen. Besproken is het volgende:
1. Beschikbaar bedragDe systematiek van het compromis bestaat erin dat er eenmalig een bedrag van € 400.000 ter beschikking wordt gesteld per ultimo 2010 en vervolgens over de periode van 2010 tot 1 augustus 2017 of zoveel eerder de dienstbetrekking mocht eindigen, jaarlijks een bedrag ter beschikking wordt gesteld. Middels een cafetaria-systeem kan [werknemer] de aanwening van de beschikbare bedragen bepalen, waarbij uiteraard de fiscale grenzen in acht zullen moeten worden genomen. Deze bedragen zijn gebaseerd op de “variant € 948.644” uit de exelsheet “projectie van salaris- en pensioenkosten” van Deloitte, versie 17-06-2011. (…)Aldus luidt de afspraak dat naast het reguliere salaris, pensioen, (m.n. SPW), bonus, auto of welke arbeidsbeloning dan ook, gedurende de resterende diensttijd van [wn] een bedrag ter beschikking komt als bovenbedoeld dat als volgt is overeengekomen:Totaalbedrag 948.544Af: veronderstelde reguliere SPW-premies 291.543-----------Totaal 657.001
Van dit totaalbedrag komt aldus € 400.000 ineens ter beschikking en de resterende € 257.001 wordt inverdiend van 1 januari 2010 tot en met juli 2017 (7 jaar + 7 maanden = 91 maanden. € 33.890 per volledig jaar).
2. Resterende keuzesa. Het volgende is nog niet definitief overeengekomen:
Moment. Zonder dat het expliciet aan de orde is gekomen, is er min of meer impliciet van uit gegaan dat de genoemde bedragen steeds aan het einde van het betrokken jaar ter beschikking worden gesteld. Actie: alsnog expliciet overeen komen.
Behandeling 2010 en 2011. De berekeningen zijn gebaseerd op de situatie per einde 2010. Inmiddels is het einde 2011. Per ultimo van dit 2011 zou er aldus het bedrag ineens plus tweemaal het vaste jaarbedrag ter beschikking komen. Gezamenlijk € 467.890. De vraag is of er over het deel dat aan 2010 is toe te rekenen (€ 433.890), nog een rente moet worden berekend. Actie: overeen komen.
b. Vormgeving.
Langere tijd is stilgestaan bij de fiscale mogelijkheden en grenzen. In grote lijnen is de wens uitgesproken om als eerste zoveel mogelijk gebruik te maken van de ruimte die de SPW-pensioenregeling biedt, vervolgens wellicht af te storten bij een andere verzekeraar of gebruik te maken van de levensloopregeling en tot slot het resterende deel als belastbaar loon uit te keren.
Besloten is om in dit kader een pensioenspecialist te raadplegen (…).
8. Op basis van de conceptovereenkomst van 8 november 2011 is een gewijzigde reservering in de jaarrekening opgenomen ten behoeve van de pensioenovereenkomst tussen [de werknemer] en de stichting.
9. Op 21 december 2011 heeft de Raad van Commissarissen afstand gedaan van de conceptovereenkomst van 8 november 2011.
10. In 2012 hebben partijen een conceptovereenkomst opgesteld teneinde het geschil op te lossen. [de werknemer] heeft deze conceptovereenkomst niet getekend. In de conceptovereenkomst staat het volgende:

Aanvullende arbeidsovereenkomstAlgemeenDeze overeenkomst vormt een aanvulling op de arbeidsovereenkomst van de hierna te noemen werknemer en vormt daarmee een onverbrekelijk geheel.(…)In aanmerking nemende dat- inzake het arbeidsvoorwaardenpakket van de werknemer in het verleden afspraken zijn gemaakt waarbij discussie is ontstaan over de inhoud van deze afspraken en de wijze van uitvoering daarvan;- over de interpretatie van deze afspraken langdurig overleg heeft plaatsgevonden zonder dat partijen daarbij tot een eensluidend oordeel zijn gekomen;- partijen deze discussie willen beëindigen middels het overeenkomen van een finale regeling waarmee de onderhavige discussie zal worden beëindigd;- zijn daartoe get volgende overeengekomen.
Artikel 1.Grondslag voor deze overeenkomstDe werkgever is met de werknemer overeengekomen om tot financiële afwikkeling te komen inzake de discussie over de uitleg van de arbeidsvoorwaarden.
Artikel 2.De toegekende vergoeding
In aanvulling op het reguliere salaris en de overige reguliere arbeidsvoorwaarden zegt de werkgever daarom de volgende financiële vergoeding toe aan werknemer:
Vergoeding over diensttijd tot en met 2009 € 400.000Vergoeding over diensttijd in 2010 € 33.890Vergoeding over diensttijd in 2011 € 33.890Vergoeding over diensttijd in 2012 € 33.890Vergoeding over diensttijd in 2013 € 33.890Vergoeding over diensttijd in 2014 € 33.890Vergoeding over diensttijd in 2015 € 33.890
Vergoeding over diensttijd in 2016 € 33.890Vergoeding over diensttijd in 2017 € 19.771
In het kader van deze regeling zal de werknemer jegens de werkgever enkel aanspraak kunnen maken op pensioenaanspraken krachtens de reguliere pensioenregeling zoals die door de Stichting Pensioenfonds voor Woningcorporaties (SPW) wordt uitgevoerd. Daarbij zal de werkgever niet gehouden zijn voor zijn rekening te nemen enige betaling van pensioenpremies ter zake van pensioenopbouw over de voornoemde financiële vergoeding.
Artikel 3.Betaling financiële vergoedingDe financiële vergoeding zal zoveel mogelijk per einde van het betreffende jaar worden uitbetaald samen met het reguliere salaris over december. De eerste betaling zal plaatsvinden in december 2011. Deze eerste betaling betreft de vergoeding over de jaren tot en met 2009, het jaar 2010 en het jaar 2011. Bij latere betaling is de werkgever overigens geen rentevergoeding verschuldigd aan werknemer.
Artikel 4.Aanwending financiële vergoedingDe vergoeding zal na toepassing van de gebruikelijke inhoudingen van belasting en premies aan de werknemer worden verstrekt. Desgewenst kan de werknemer er voor kiezen om deze vergoeding geheel of gedeeltelijk aan te wenden voor de verwerving van vrijgestelde aanspraken als weergegeven in artikel 11 Wet LB onder de voorwaarde dat daar voor de werkgever, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van deze overeenkomst, geen extra kosten mee zijn gemoeid.
Artikel 5.Verdeling van de kostenDe kosten van de totstandkoming van deze regeling en de uitvoering daarvan komen voor 100% voor rekening van de werkgever.
Artikel 6.
Aanpassing van deze regeling, vermindering aanspraken
De werkgever heeft de bevoegdheid deze regeling aan te passen indien dit noodzakelijk is ter uitvoering van wettelijke voorschriften. Het voorgaande laat onverlet dat de omvang van de overeengekomen vergoeding niet kan worden verlaagd.
Artikel 7.
Fiscale toetsingDe werkgever heeft het recht deze regeling of enige aanpassing daarin vóór het van kracht worden daarvan ter veroordeling van de fiscale toelaatbaarheid voor te leggen aan de bevoegde inspecteur, en daarop gewenst een voor beroep vatbare beschikking te vragen.(…)
11. In de notulen d.d. 11 december 2012 van de vergadering van de raad van Commissarissen staat, voor zover relevant, het volgende:

(…)4. Pensioen SD EHWat meespeelt in de overweging van de RvC over het pensioen van de SD EH is de maatschappelijke discussie en nieuwe regelgeving m.b.t. onder meer de beloning van bestuurders. Ook speelt de mogelijke negatieve media aandacht een rol bij de besluitvorming van de RvC. Reputatie risico met alle gevolgen van dien, voor zowel de Corporatie, de bestuurder alsmede de leden van de RvC.
BesluitHet volgende besluit volgt hieruit:(…)- De RvC ziet af van compensatie van de periode voorafgaand aan de indiensttreding bij VAvw, in concrete de periode voor 1-1-1999.
12. [de werknemer] heeft haar functie vervuld tot medio april 2013. Op 11 april 2013 zijn partijen een vaststellingsovereenkomst overeengekomen. In de overeenkomst staat, voor zover relevant, het volgende:

1.1. De arbeidsovereenkomst tussen Partijen zal per 31 december 2013 (de “Beëindigingsdatum”) op initiatief van Werkgever eindigen met wederzijds goedvinden.
(…)2. (…) Werkgever zal Werkneemster wegens het door Werkneemster gederfde en/of te derven loon compenseren door betaling van een vergoeding van € 75.000,- bruto (de “Vergoeding”).
(…)
6. PensioenTot aan de Beëindigingsdatum zal de pensioenopbouw worden voortgezet. Afwikkeling van de voor Werknemer geldende pensioenregeling zal overeenkomstig de pensioenregeling en de pensioenwetgeving plaatsvinden. Partijen hebben een geschil over de uitleg en de omvang van de pensioentoezegging zoals gedaan in artikel 6 van de arbeidsovereenkomst d.d. 5 juli 2000. Partijen laten die discussie helemaal buiten deze Vaststellingsovereenkomst. Werkneemster heeft aldus het recht om ten aanzien van (de uitleg en omvang van de pensioentoezegging in) artikel 6 van de arbeidsovereenkomst de rechter te adiëren. (…)
Het geschil
13. [de werknemer] vordert veroordeling van de stichting om aan [de werknemer] ter beschikking te stellen een gekapitaliseerd bedrag van € 385.900,- ter zake het vroegpensioen, het ter beschikking stellen van een gekapitaliseerd bedrag ter hoogte van € 1.306.600,00 ter zake het levenslange ouderdomspensioen, betaling van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Daarbij stelt [de werknemer] – kort weergegeven – dat op grond van de arbeidsovereenkomst d.d. 5 juli 2000 de regeling van de Stichting Pensioenfonds voor Woningcorporaties van toepassing is. Daarnaast is er een vroegpensioenuitkering en een levenslange pensioenuitkering ter hoogte van 70% van het laatstelijk genoten loon toegezegd. De regeling van de Stichting Pensioenfonds voor Woningcorporaties levert bij lange na niet genoeg op om te komen tot een vroeg- en ouderdomspensioen van 70%. Om deze reden moet de stichting een aanvullende pensioenvoorziening afsluiten om wel te kunnen voldoen aan de pensioenovereenkomst. Op basis van artikel 6.5. van de arbeidsovereenkomst d.d. 5 juli 2000 heeft [de werknemer] een berekening laten maken van de gelden die alsnog gestort moeten worden in de pensioenvoorziening, rekening houdende met de pensioenaanspraken die voortvloeien uit de regeling bij de Stichting Pensioenfonds voor Woningcorporaties. Op basis van de berekening zal een gekapitaliseerd bedrag van € 385.900,- ter zake het vroegpensioen betaald moeten worden en ter zake het levenslange ouderdomspensioen zal een gekapitaliseerd bedrag van € 1.306.600,- beschikbaar gesteld moeten worden.
14. De stichting heeft verweer gevoerd. Daartoe stelt de stichting – samengevat – dat zij aan al haar contractuele verplichtingen ten opzichte van [de werknemer] heeft voldaan door haar aan te melden bij de SPW. De toezegging die [de werknemer] stelt te hebben gekregen, is een gebruikelijke bepaling geweest in contracten van statutair directeuren van woningcorporaties. Over een opvulling van een pensioen gat is nooit gesproken. Omdat het om een standaardbepaling gaat, kan daaruit ook niet worden afgeleid dat zulks wel de bedoeling van partijen is geweest. Voorts stelt de stichting dat de toezegging, hoe die ook exact moet worden uitgelegd, niet kan worden ingeroepen tot het moment dat die toezegging gestand moet worden gedaan, te weten de datum waarop [de werknemer] de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Bovendien is de extra uitkering in strijd met de Wet Normering Topinkomens (hierna te noemen: WNT). Daar komt bij dat de hoogte van de vordering van [de werknemer] onvoldoende onderbouwd is en niet transparant. Ten aanzien van het vroegpensioen geldt dat deze mogelijkheid is komen te vervallen
15. Bij de beoordeling wordt nog nader op de standpunten van partijen worden ingegaan.
De beoordeling
16
.Kern van het geschil is of de stichting de pensioenovereenkomst die partijen op 5 juli 2000 zijn overeengekomen correct is nagekomen.
17. De kantonrechter is van oordeel dat niet gebleken is dat artikel 6 van de arbeidsovereenkomst d.d. 5 juli 2000 een standaardbepaling is waaraan geen of geringe rechtsgevolgen zouden kunnen worden verbonden. Voorts staat de stelling van de stichting dat het een standaard- c.q. gebruikelijk beding is op gespannen voet met haar stelling dat het een “afwijkende” pensioenafspraak is.
Overwogen wordt dat [de werknemer] onbetwist heeft gesteld dat zij eerst als interim directeur-bestuurder in dienst is getreden bij de stichting, maar dat zij niet tevreden was over het toen geregelde pensioen omdat een detacheringsfunctie opnieuw een pensioenbreuk zou opleveren. [de werknemer] is vervolgens aangenomen voor de duur van één jaar omdat de stichting er financieel slecht voor stond. Het dienstverband van [de werknemer] is vervolgens omgezet naar onbepaalde tijd. [de werknemer] heeft gesteld dat met de heer [E] , de toenmalige voorzitter van de Raad van Toezicht van de stichting, destijds is afgesproken dat de pensioenbreuken van [de werknemer] “zouden worden opgelost”. [de werknemer] verwijst in dit verband naar de eerste arbeidsovereenkomst, overgelegd als productie 2 bij dagvaarding, waar partijen eerst zijn uitgegaan van 70% van het middelloon, en naar de tweede arbeidsovereenkomst, overgelegd als productie 3 bij dagvaarding, waarbij wordt uitgegaan van 70% van het eindloon.
De stichting heeft in haar verweer tegenover de gemotiveerde stellingen van [de werknemer] onvoldoende aangevoerd.
De kantonrechter is van oordeel dat het partijen vrij stond om te onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden, waaronder de pensioenregeling en het pensioengat van [de werknemer] . Immers uitgangspunt is dat voor de totstandkoming van een pensioenovereenkomst de reguliere regels van aanbod en aanvaarding gelden. Dat partijen toentertijd een pensioenregeling zouden zijn overeengekomen die afwijkt van de gangbare pensioenvoorziening bij de stichting doet daaraan niet af.
Er kan in dit geding van worden uitgegaan dat de stichting ook bevoegd was om een afwijkende pensioenregeling overeen te komen, nu het tegendeel daarvan niet (voldoende) is gesteld of gebleken.
Voorts dient de pensioenregeling te worden bezien in de tijdgeest van het jaar 2000. Bezien in de tijd en de context van het jaar 2000 is de kantonrechter van oordeel dat als vaststaand kan worden aangenomen dat partijen toentertijd een speciale pensioenregeling voor [de werknemer] zijn overeengekomen. Daarvoor wordt ook steun gevonden in het feit dat daarna vele adviezen van deskundigen zijn uitgebracht over de fiscale haalbaarheid van de pensioenovereenkomst, mede op advies van de stichting. Dat laatste vindt ondersteuning voor het standpunt dat het hier om een voor de stichting afwijkende pensioenregeling ging.
18. Verder is van belang dat op verzoek van de stichting de arbeidsovereenkomst per 31 december 2013 is beëindigd, waarbij in de vaststellingsovereenkomst expliciet de pensioenaanspraken zijn uitgesloten. Het verweer van de stichting dat in de door de stichting aan [de werknemer] te betalen vergoeding van € 75.000,-, zoals neergelegd in de vaststellingsovereenkomst, ook het pensioen is inbegrepen, dient reeds op deze grond te worden verworpen. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt overigens ook dat er speciale pensioenafspraken zijn gemaakt.
Ook de hiervoor onder de feiten genoemde conceptovereenkomst van 8 november 2011 impliceert dat partijen in 2012 steeds zijn uitgegaan van het bestaan van een afwijkende pensioenregeling.
Bij de verdere overwegingen zal daarvan ook worden uitgegaan, met dien verstande dat nota is en wordt genomen van het feit partijen van meet af aan hebben gediscussieerd over de fiscale consequenties van die afwijkende regeling.
19. Van belang is evenzeer dat niet, dan wel, onvoldoende weersproken is gebleven dat op basis van die conceptovereenkomst een gewijzigde reservering in de jaarrekening is opgenomen.
Bij de verdere beoordeling van het geschil wordt acht geslagen op die overeenkomst, nu die kennelijk een eind moest maken aan een langdurig dispuut van partijen en deskundigen over de fiscale uitwerking van een afwijkende pensioenregeling.
Tevens wordt meegewogen dat het debat van partijen over de fiscale omlijsting van pensioenen zich, onder invloed van het maatschappelijk debat over honorering van bestuurders van corporaties, over vergrijzing en pensioen, en de economische recessie, allengs iets heeft gewijzigd.
Blijkens de notulen van de vergadering van de Raad van Commissarissen van 11 december 2012, zoals hiervoor onder de feiten vermeld, heeft de toenmalige Raad van Commissarissen, gelet op de genoemde maatschappelijke discussie alsmede de vermeende reputatieschade veroorzaakt door een ‘buitensporige’ pensioenregeling, besloten om af te zien van compensatie van de periode voorafgaand aan de indiensttreding bij de stichting. In concreto dus de periode voor 1 januari 1999.
20. Dat zo zijnde overweegt de kantonrechter als volgt.
Teneinde een voortdurend debat van partijen zoals van 2002 tot heden gevoerd, niet verder te laten uitwaaieren en ook om proceseconomische redenen, zal verder worden uitgegaan van de conceptovereenkomst van 8 november 2011. Daarbij zij aangetekend dat afgezien van principale juridische verweren die in het vooroverwogene al zijn besproken, geen overwegende inhoudelijke bezwaren van de zijde van de stichting, afgezien van reputatieschade, naar voren zijn gebracht.
Dat betekent dat uitgaande van die overeenkomst een fiscalist, die de fiscale consequenties, conform voorbehoud zoals de stichting heeft gemaakt ter zake de fiscale toelaatbaarheid, zal worden benoemd.
21. Partijen worden uit proceseconomisch oogpunt uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld om van deze tussenbeslissing in appèl te gaan.
22. Mochten partijen daarvan afzien, dan zal in overleg met partijen een deskundige worden benoemd. Partijen mogen zich dan bij akte uitlaten over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n) dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben.
23. De kantonrechter zal de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen onder 21. en 22. is overwogen.
24. Gelet op de aard van het geding zal het voorschot voor de kosten van de deskundige(n) gelijkelijk door partijen dienen te worden gedeponeerd.
25. Iedere nadere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De kantonrechter:
Verwijst de zaak naar de openbare civiele terechtzitting (rolzitting) van
woensdag 11 juni 2014voor het door beide partijen nemen van een akte met betrekking tot een deskundige als bedoeld in rechtsoverweging 21. en 22.
Houdt elke nadere beslissing aan.
Bepaalt dat tegen dit tussenvonnis hoger beroep kan worden ingesteld.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.G. Vroom, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en op 14 mei 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter