ECLI:NL:RBNHO:2014:430

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
15/706208-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met verminderd toerekeningsvatbaarheid en klinische opname

Op 27 januari 2014 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag op twee personen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], op 6 augustus 2013 in Edam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die in een hevige gemoedsopwelling handelde, sterk verminderd toerekeningsvatbaar was. De verdachte had met een groot mes meerdere steekbewegingen gemaakt richting de slachtoffers, maar de uitvoering van het voorgenomen misdrijf was niet voltooid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van moord, maar achtte de poging tot doodslag bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische opname in een Forensische Psychiatrische kliniek voor maximaal 1 jaar. De rechtbank hield rekening met de geestelijke gesteldheid van de verdachte, die lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en andere psychische problemen, en de impact van deze stoornissen op haar gedrag. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers, maar ook de noodzaak van behandeling voor de verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de materiële en immateriële schadevergoeding vaststelde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/706208-13 (P)
Uitspraakdatum: 27 januari 2014
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 oktober 2013 en 13 januari 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Vrouwen HvB Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. van Bree en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. L. Hogeterp, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
zij op of omstreeks 06 augustus 2013 te Edam, gemeente Edam-Volendam, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat
opzet en na kalm beraad en rustig overleg,(meermalen) (met kracht) met een
(groot) mes in de richting en/of in de/het licha(a)m(en) van die [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid;
Subsidiair
zij op of omstreeks 06 augustus 2013 te Edam, gemeente Edam-Volendam, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk[slachtoffer 1]
en/of[slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) (met
kracht) met een (groot) mes in de richting en/of in de/het licha(a)m(en) van
die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer Subsidiair
zij op of omstreeks 06 augustus 2013 te Edam, gemeente Edam-Volendam, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet (meermalen) (met kracht) met een (groot) mes in de
richting en/of in de/het licha(a)m(en) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft
gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft gepleit voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit, nu er geen sprake is geweest van voorbedachte raad. Voorts heeft de raadsvrouw gepleit voor vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde feit, nu verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om beide slachtoffers dood te steken.
3.3.
VrijspraakMet de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van poging tot moord. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit[slachtoffer 1] en[slachtoffer 2] te doden en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte moet minst genomen de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap hebben gegeven. Alle omstandigheden in deze zaak in aanmerking genomen is de rechtbank er niet van overtuigd dat bij verdachte sprake is geweest van een dergelijk kalm beraad. De rechtbank acht het veeleer aannemelijk dat verdachte heeft gehandeld in een hevige gemoedsopwelling. De geestelijke gesteldheid van verdachte zoals die blijkt uit het dossier en het verhandelde ter zitting biedt haar in het algemeen ook weinig gelegenheid echt na te denken en zich rekenschap te geven van de aard en reikwijdte van haar gedragingen. Mitsdien kan de ten laste gelegde poging tot moord op[slachtoffer 1] en[slachtoffer 2] niet bewezen worden.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 6 augustus 2013 kwamen[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) en[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) thuis te Edam. [2] Verdachte hoorde voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] thuiskomen en is naar buiten gestormd [3] met een mes in haar rechterhand. [4]
Getuige [getuige 1] zag dat verdachte het pad op liep naar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], verdachte hield op dat moment een mes recht voor zich uit met een gestrekte arm. [5] [slachtoffer 2] zag op enig moment, toen zij zich omdraaide, verdachte met een groot mes in haar handen midden in hun voortuin staan. [6] Getuige [getuige 1] zag verdachte richting [slachtoffer 1] lopen, zij zag dat [slachtoffer 2] voor [slachtoffer 1] ging staan. [7] [slachtoffer 1] zag dat verdachte het mes in haar rechterhand, boven haar hoofd hield en een stekende beweging maakte richting [slachtoffer 2]. [slachtoffer 1] heeft verdachte van achteren vast gepakt. Hij heeft geprobeerd de arm van verdachte te pakken om zo te voorkomen dat verdachte [slachtoffer 2] met het mes kon steken. Verdachte maakte telkens steekbewegingen richting [slachtoffer 2]. Laatstgenoemde moest weg stappen om niet geraakt te worden door het mes. De bewegingen van verdachte met het mes waren zowel stekend als zwaaiend. Op enig moment zag [slachtoffer 1] dat verdachte haar arm naar beneden bewoog met het mes richting zijn romp. [8] [slachtoffer 2] zag dat verdachte meerdere malen een stekende beweging in de richting van de zij van [slachtoffer 1] maakte. [9] [slachtoffer 1] kon die bewegingen ontwijken. [10] [slachtoffer 2] zag dat [slachtoffer 1] de armen van verdachte met twee handen tegen moest houden om te voorkomen dat verdachte hem met het mes raakte. Als [slachtoffer 1] de ontwijkende bewegingen niet had gemaakt dan was hij met het mes geraakt. [11] Volgens [slachtoffer 1] waren het echt prikkende bewegingen die verdachte met het mes maakte. [slachtoffer 1] zag dat zijn vrouw [slachtoffer 2] met het mes op enig moment in haar arm geraakt werd. [slachtoffer 1] is constant bezig geweest met het ontzetten van [slachtoffer 2] en het afpakken van het mes van verdachte. [12]
De dochter van verdachte, [getuige 2], was er vanaf enig moment bij. Zij zag dat haar moeder bij de buren in de tuin stond. [13] Zij zag dat [slachtoffer 1] tegen het hek aanstond en dat [slachtoffer 2] tegen verdachte stond. [slachtoffer 2] hield verdachte vast en [slachtoffer 1] hield de hand van verdachte waar het mes in zat vast. [14] Getuige [getuige 2] heeft geprobeerd het mes los te peuteren uit verdachtes handen. Uiteindelijk is het haar gelukt het mes van verdachte af te pakken. [15]
Aangeefster [slachtoffer 2] denkt dat als er niemand tussen was gekomen, verdachte hun allebei gedood had. Verdachte richtte zich tot hen beiden. [16] De moeder van verdachte heeft achteraf verklaard dat zij verdachte in staat acht om de buren – zijnde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] - neer te steken omdat ze op zo’n moment niet meer weet wat ze doet. [17] Verdachte zelf heeft verklaard dat zij meer wilde dan ze bang maken, ze had een waas voor haar ogen en ging door het lint. [18]
Getuige[getuige 2] heeft een snee gezien in zowel de arm van [slachtoffer 2] als in de arm van [slachtoffer 1]. Zij zag bloed op hun armen. [19] [slachtoffer 2] heeft door het steken met het mes in haar richting een kleine steekwond op haar rechterarm bekomen. Deze oppervlakkige snijwond van 2 centimeter [20] is in het ziekenhuis met hechtstripjes gehecht. [21]
[slachtoffer 1] had een steekwond in zijn linker onderarm. [22] Het betrof een oppervlakkige snijwond van ongeveer drie centimeter, met huidflapje. [23]
Het mes dat verdachte bij zich had betrof een flink mes. [24] Het betrof een mes, type dolk, geschatte lengte ongeveer 35 centimeter. [25]
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Subsidiair
zij op 6 augustus 2013 te Edam, gemeente Edam-Volendam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk[slachtoffer 1] en[slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een groot mes in de richting en in de lichamen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf, waarvan twee jaar voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het reclasseringsrapport van 8 januari 2014, inclusief de klinische opname en behandeling binnen een Forensisch Psychiatrische Afdeling (hierna: FPA) voor een periode van maximaal één jaar.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit de rapporten van de reclassering d.d. 18 oktober 2013 en 8 januari 2014, het psychologische rapport van GZ-psycholoog J.J. Baneke d.d. 31 oktober 2013, het psychiatrisch rapport van psychiater M. van Berkel d.d. 1 november 2013 en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een tweetal personen, te weten haar toenmalige buren[slachtoffer 1] en[slachtoffer 2]. Verdachte heeft getracht voornoemde slachtoffers opzettelijk van het leven te beroven, door hen beiden met een groot mes aan te vallen. Verdachte heeft hiermee willens en wetens geprobeerd voornoemde slachtoffers het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt, te weten het recht op leven, te ontnemen. Dat de uiteindelijke fysieke gevolgen voor zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] zijn meegevallen, is niet de verdienste van verdachte. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij een in haar visie tussen haar en haar buren bestaand conflict op een zo gewelddadige manier heeft willen beslechten. Naast de ingrijpende gevolgen voor de slachtoffers, draagt een dergelijke gedraging bij aan gevoelens van onveiligheid en geschoktheid onder burgers.
De ernst van het gepleegde feit rechtvaardigt op zich een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Echter, onder meer de omstandigheid dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – tot vrijspraak van poging tot moord komt, brengt met zich dat zal worden afgeweken van de hoogte van de gevangenisstraf die door de officier van justitie is gevorderd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte en de specifieke omstandigheden van het geval heeft de rechtbank het volgende meegewogen.
Verdachte heeft in een vlaag van woede en ongecontroleerde boosheid haar buren aangevallen, waarbij de bij verdachte levende overtuiging dat (onder andere) haar buurman – slachtoffer [slachtoffer 1] – haar dochter heeft misbruikt een belangrijke rol heeft gespeeld. Haar obsessieve woede en haar gevoelens van onmacht hieromtrent, maar ook andere omstandigheden waaronder diverse overlijdensgevallen in korte tijd in haar nabije omgeving hebben – zo blijkt uit hetgeen zij heeft verklaard bij de politie alsmede tijdens het onderzoek ter terechtzitting – haar gebracht tot het tenlastegelegde. Zij kreeg zoals zij zelf heeft verklaard een “waas voor haar ogen” en het was “een teringzooi in haar kop”.
Blijkens het psychologisch rapport is er bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, i.c. van een borderline persoonlijkheidsstoornis met paranoïde trekken, alsmede poly-drugafhankelijkheid (mogelijk (ten dele) langdurig in remissie), een kind-ouder relatieprobleem, zwakbegaafdheid, pijnklachten en diverse vormen van psychosociale stress.
Ten dele beïnvloedde dit verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Door de ernstige borderline persoonlijkheidsstoornis met paranoïde trekken en de neiging tot (periodiek) explosief gedrag is sprake van een extra hoge kans op impulsief en explosief gedrag met geweld. De paranoïde gedachten spelen daarbij een belangrijke rol en leiden tot ernstige oordeels- en kritiekstoornissen, nog versterkt door het zwakke cognitief-intellectuele functioneren (wat ook weer een gevolg is van de borderline stoornis en zwakke integratie). Door al deze stoornissen is verdachte onvoldoende in staat zichzelf te beheersen en controleren. Zij heeft voortdurend externe steun en structuur nodig. Verdachte is gemakkelijk beïnvloedbaar door invloeden van buitenaf, zowel in positieve als in negatieve zin. Al met al lijkt sprake van een sterk verband tussen alle stoornissen tezamen en het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt betrokkene in deze te beschouwen als (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar.
Ook de psychiater komt in haar rapport tot het oordeel dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis, te weten afhankelijkheid van benzodiazepines en een ouder-kind probleem. Daarnaast is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid. Van al deze diagnoses was tevens sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Vanuit de borderline persoonlijkheidsstoornis is er bij verdachte sprake van zwart-wit denken waardoor zij ondanks het ontbreken van overtuigend bewijs ervan overtuigd was dat haar dochter door de buurman werd misbruikt. Haar boosheid hierover kon zij maar beperkt in bedwang houden doordat verdachte vanuit haar borderline persoonlijkheidsstoornis makkelijk terugvalt in primaire afweermechanismen zoals ageren en externaliseren. Op de dag van het tenlastegelegde was er een opeenstapeling van factoren waardoor haar boosheid toenam en zij minder goed in staat was om haar neiging om met agressie op deze boosheid te reageren te bedwingen. Vanuit een verstoorde emotieregulatie heeft betrokkene weinig alternatieven aangeleerd om deze boosheid te hanteren. Hierdoor kwam zij vanuit een impulsdoorbraak tot het tenlastegelegde. Hierbij moet in ogenschouw genomen worden dat er tevens sprake is van zwakbegaafdheid waardoor verdachte nog minder in staat is om de gevolgen van haar gedrag te overzien. Geadviseerd wordt om verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht. Een persoonlijkheidsstoornis is een chronische stoornis en lastig te beïnvloeden. Verdachte zal vanuit haar stoornis waarbij sprake is van zwart-wit denken, een verstoorde emotieregulatie en een beperkte impulscontrole makkelijk opnieuw tot agressief gedrag komen in vergelijkbare situaties. Ingeschat wordt dat er een matig tot hoog risico is op recidive van een soortgelijk delict op de langere termijn aangezien niet uitgesloten is dat verdachte in een vergelijkbare situatie komt waarin zij zich door een ander benadeeld voelt terwijl hier niet altijd een goede basis voor hoeft te zijn. Vanuit een behandeling zal verdachte geleerd kunnen worden om haar emoties beter te reguleren en haar impulsen beter te beheersen.
Wegens de complexiteit en ernst van de stoornissen van verdachte wordt door zowel de psycholoog als de psychiater geadviseerd om binnen een voorwaardelijk strafkader in eerste instantie een klinische behandeling te laten plaatsvinden bij bijvoorbeeld een forensische afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis (FPA). De psycholoog geeft aan dat opname in een FPA nodig is om verdachte voldoende te reguleren en, voor zover nodig, nader in te stellen op medicatie, alsmede om een plan voor verdere begeleiding mogelijk te maken. Mogelijk zou op termijn een vorm van begeleid/beschermd wonen gerealiseerd kunnen worden, waarbij de ouders van verdachte – beide op leeftijd - een minder pregnante rol hoeven te spelen.
Alhoewel een klinische opname geen behandeling van eerste keus is bij een borderline persoonlijkheidsstoornis, adviseert de psychiater dit toch te doen aangezien het aan te bevelen valt om verdachte buiten haar woonomgeving te laten starten met een behandeling. Middels voornoemde opname kunnen verdachte vaardigheden worden geleerd om op een zo veilig mogelijk manier terug te keren naar haar huidige woonsituatie. Een dergelijke opname kan gebruikt worden om een crisis signaleringsplan te maken wat verdachte kan helpen in vergelijkbare situaties zonder dat zij hierbij tot gewelddadig gedrag komt. Tot slot kan met het oog op de toekomst bepaald worden of een terugkeer bij moeder thuis, die steeds meer op leeftijd komt en die ook nog de zorg voor de dochter van verdachte heeft, nog wel haalbaar is of dat er een andere woonvorm noodzakelijk is, aldus de psychiater.
De reclassering kan zich vinden in het advies van de psychiater en psycholoog. Blijkens het rapport van 8 januari 2014 is het recidiverisico inmiddels verminderd omdat de buren (de slachtoffers in deze zaak) verhuisd zijn. Verdachte blijft echter gediagnosticeerd met agressieproblematiek wat kan leiden tot letselschade bij anderen. Een verplichte behandeling zal dit risico naar verwachting doen afnemen. Verdachte kan terecht bij de FPA Roosenburg alwaar een klinische behandeling zal kunnen plaatsvinden voor de ernstige persoonlijkheidsproblematiek van verdachte.
Met de conclusies en adviezen van de voornoemde rapporten kan de rechtbank zich verenigen. Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting aangegeven dat zij graag mee wil meewerken aan het advies, betrekking hebbende op een klinische behandeling. Ze denkt dat ze mogelijk door een dergelijke opname meer rust kan krijgen.
Ten voordele van verdachte neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat verdachte een nagenoeg blanco strafblad heeft.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank acht – gezien de ernstige problematiek van verdachte - een klinische opname in een FPA noodzakelijk waarbij de rechtbank het van belang acht dat deze behandeling binnen afzienbare tijd kan aanvangen. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Omdat de duur van de behandeling in de FPA afhankelijk zal zijn van de ernst van de problematiek en de vorderingen die gemaakt worden tijdens de behandeling zal de rechtbank overeenkomstig de vordering van de officier van justitie deze thans vaststellen op ten hoogste één jaar. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Vordering benadeelde partij[slachtoffer 2]
De benadeelde partij[slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.716,52 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiele schade bestaat uit kosten van vaccins tegen Hepatitis B (€ 121,30), een beschadigd vestje (€ 70,00), 50 % van de verhuiskosten (€ 1.255,00), 50 % van een factuur van [(naam factuur)] training en advies (€ 1.262,42) en kosten gemaakt voor Tamazepam (€ 7,80). De immateriële schade bedraagt € 2.000,00.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering geheel voor toewijzing vatbaar is. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat daarbij de in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bedoelde schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsvrouw heeft het volgende standpunt ingenomen.
De kosten voor de vaccins tegen Hepatitis B moeten worden afgewezen dan wel niet ontvankelijk verklaard nu onduidelijk is of voornoemde kosten vergoed worden door de verzekering. De kosten voor het vestje verzoekt de raadsvrouw niet ontvankelijk te verklaren wegens onvoldoende onderbouwing. Voorts verzoekt de raadsvrouw de verhuiskosten af te wijzen danwel niet-ontvankelijk te verklaren, nu onvoldoende causaal verband is aangetoond tussen het tenlastegelegde en de verhuizing. De kosten gemaakt voor het inzetten van [(naam factuur)] verzoekt de raadsvrouw af te wijzen danwel niet-ontvankelijk te verklaren wegens onvoldoende onderbouwing door een psycholoog of andere gedragsdeskundigen.
Inzake de immateriële schadevergoeding verzoekt de raadsvrouw voornoemde kosten primair niet- ontvankelijk te verklaren aangezien deze gecompliceerde vordering een onevenredige belasting van het strafproces met zich meebrengt, nu deze schade niet eenvoudig is vast te stellen. Subsidiair verzoekt zij laatstgenoemde post niet-ontvankelijk te verklaren danwel af te wijzen of aanzienlijk te matigen, nu het letsel in de onderbouwende uitspraak bij deze vordering van een andere orde is dan in onderhavige zaak.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 1.431,52 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Zij overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de kosten voor de vaccins tegen Hepatitis B – welke kosten medisch gezien noodzakelijk waren en waarvan het evident is dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt blijkens de bijlagen bij de vordering - niet vergoed worden door de verzekeraar dan wel vallen onder het eigen risico. Dit geldt ook voor de kosten slaapmedicatie. De rechtbank is van oordeel dat de schade wat betreft het vestje niet geheel voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien deze vordering onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal een bedrag van € 40 toewijzen en dit deel van de vordering voor het overige afwijzen.
Met betrekking tot de verhuiskosten is de rechtbank van oordeel dat deze kosten niet rechtstreeks voorvloeien uit het bewezenverklaarde feit nu de benadeelde partij – zo blijkt uit het dossier en de eigen verklaringen van de benadeelde partij - reeds voor het bewezenverklaarde feit concrete verhuisplannen had. Het feit dat de daadwerkelijke verhuizing door het bewezen verklaarde feit in een stroomversnelling is gekomen, is geen reden dat deze kosten voor rekening van verdachte dienen te komen.
Wat betreft de kosten gemaakt voor het inzetten van [(naam factuur)] overweegt de rechtbank dat - ook zonder nadere onderbouwing door bijvoorbeeld een psycholoog - het gezien de ernst van het feit alleszins aannemelijk is dat de benadeelde partij gedurende langere tijd niet in staat was om te werken.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.000,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
.
Vordering benadeelde partij[slachtoffer 1]
De benadeelde partij[slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.639,72 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiele schade bestaat uit kosten van vaccins tegen Hepatitis B (€ 121,30),
50 % van de verhuiskosten (€ 1.255,00) en 50 % van een factuur van [(naam factuur)] training en advies (€ 1.263,42). De gevorderde immateriële schade bedraagt € 2000,00.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering geheel voor toewijzing vatbaar is. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat daarbij de in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bedoelde schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsvrouw heeft het volgende standpunt ingenomen. De kosten voor de vaccins tegen Hepatitis B moeten worden afgewezen dan wel niet ontvankelijk verklaard nu onduidelijk is of voornoemde kosten vergoed worden door de verzekering. Voorts verzoekt de raadsvrouw de verhuiskosten af te wijzen danwel niet-ontvankelijk te verklaren, nu onvoldoende causaal verband is aangetoond tussen het tenlastegelegde en de verhuizing. De kosten gemaakt voor het inzetten van [(naam factuur)] verzoekt de raadsvrouw af te wijzen danwel niet-ontvankelijk te verklaren wegens onvoldoende onderbouwing door een psycholoog of andere gedragsdeskundigen.
Inzake de immateriële schadevergoeding verzoekt de raadsvrouw voornoemde kosten primair niet- ontvankelijk te verklaren aangezien deze gecompliceerde vordering een onevenredige belasting van het strafproces met zich meebrengt, nu deze schade niet eenvoudig is vast te stellen. Subsidiair verzoekt zij laatstgenoemde post niet-ontvankelijk te verklaren danwel af te wijzen of aanzienlijk te matigen, nu het letsel in de onderbouwde uitspraak bij deze vordering van een andere orde is dan in onderhavige zaak.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 1384,72 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Zij overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de kosten voor de vaccins tegen Hepatitis B – welke kosten medisch gezien noodzakelijk waren en waarvan het evident is dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt blijkens de bijlagen bij de vordering - niet vergoed worden door de verzekeraar dan wel vallen onder het eigen risico. Met betrekking tot de verhuiskosten is de rechtbank van oordeel dat deze kosten niet rechtstreeks voorvloeien uit het bewezenverklaarde feit nu de benadeelde partij – zo blijkt uit het dossier en de eigen verklaringen van de benadeelde partij - reeds voor het bewezenverklaarde feit concrete verhuisplannen had.
Het feit dat de daadwerkelijke verhuizing door het bewezen verklaarde feit in een stroomversnelling is gekomen, is geen reden dat deze kosten voor rekening van verdachte dienen te komen. Wat betreft de kosten gemaakt voor het inzetten van [(naam factuur)] overweegt de rechtbank dat - ook zonder nadere onderbouwing door bijvoorbeeld een psycholoog - het gezien de ernst van het feit alleszins aannemelijk is dat de benadeelde partij gedurende langere tijd niet in staat was om te werken.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 1000,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 8 (acht) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van (3) drie jaren.
Stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
  • wordt verplicht om op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zich aansluitend aan haar detentie te laten opnemen in FPA Roosenburg in Den Dolder voor de maximale duur van één jaar, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
  • zich meldt bij de reclassering zodra en zo frequent als de reclassering wenselijk acht. De reclassering zal in eerste instantie contact zoeken met verdachte in de kliniek en samen met de kliniek of behandelaar voorbereidingen treffen ten aanzien van terugkeer naar huis wanneer er een ontslagdatum bekend is.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.431,52(zegge: vierentwintighonderdeneenendertig euro en tweeënvijftig eurocent) , bestaande uit € 1.431,52 (zegge: veertienhonderdeneenendertig euro en tweeënvijftig eurocent) voor de materiële en € 1.000,00 (zegge: duizend euro) voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, aan[slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer[slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.431,52, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
34 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.384,72(zegge: drieëntwintighonderdvierentachtig euro en tweeënzeventig eurocent), bestaande uit
€ 1.384,72(zegge: dertienhonderdvierentachtig euro en tweeënzeventig eurocent) voor de materiële en
€ 1.000,00(zegge: duizend euro) voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, aan[slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer[slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.384,72, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
33 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.S. van Leeuwen, voorzitter,
mr. A.C. Haverkate en mr. A. van der Perk, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.E. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 januari 2014.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte van 6 augustus 2013 inhoudende de verklaring van[slachtoffer 2], pagina 42 en 43
3.Proces-verbaal van 7 augustus 2013 van verhoor van verdachte, pagina 25
4.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 januari 2014 en proces-verbaal van 7 augustus 2013 van verhoor van verdachte, pagina 22
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 6 augustus 2013, pagina 63
6.Proces-verbaal van aangifte van 6 augustus 2013 inhoudende de verklaring van[slachtoffer 2], pagina 43
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 6 augustus 2013, pagina 63
8.Proces-verbaal van aangifte van 7 augustus 2013 inhoudende de verklaring van[slachtoffer 1], pagina 31
9.Proces-verbaal van aangifte van 6 augustus 2013 inhoudende de verklaring van[slachtoffer 2], pagina 43
10.Proces-verbaal van aangifte van 7 augustus 2013 inhoudende de verklaring van[slachtoffer 1], pagina 31 en proces-verbaal van aangifte van 6 augustus 2013 inhoudende de verklaring van[slachtoffer 2], pagina 44
11.Proces-verbaal van aangifte van 6 augustus 2013 inhoudende de verklaring van[slachtoffer 2], pagina 44
12.Proces-verbaal van aangifte van 7 augustus 2013 inhoudende de verklaring van[slachtoffer 1], pagina 32
13.Proces-verbaal van verhoor van getuige[getuige 2] van 6 augustus 2013, pagina 56
14.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 6 augustus 2013, pagina 56 en proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 7 augustus 2013, pagina 66
15.Proces-verbaal van verhoor van getuige[getuige 2] van 6 augustus 2013, pagina 56 en proces-verbaal van aangifte van 7 augustus 2013 inhoudende de verklaring van[slachtoffer 1], pagina 32
16.Proces-verbaal van aangifte van 6 augustus 2013 inhoudende de verklaring van[slachtoffer 2], pagina 44
17.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 7 augustus 2013, pagina 67
18.Proces-verbaal van 7 augustus 2013 van verhoor van verdachte, pagina 25
19.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 6 augustus 2013, pagina 57
20.Medische verklaring betreffende[slachtoffer 2] d.d. 6 augustus 2013, opgemaakt door C. Vladar Rivero co-assistent SEH, pagina 51
21.Proces-verbaal van aangifte van 6 augustus 2013 inhoudende de verklaring van[slachtoffer 2], pagina 44 en foto’s van het letsel van aangeefster[slachtoffer 2], pagina’s 46-48 en 50
22.Proces-verbaal van aangifte van 7 augustus 2013 inhoudende de verklaring van[slachtoffer 1], pagina 33 en foto’s van het letsel van aangever[slachtoffer 1], pagina’s 35-38
23.Medische verklaring betreffende[slachtoffer 1] d.d. 6 augustus 2013, opgemaakt door C. Vladar Rivero co-assistent SEH, pagina 40
24.Proces-verbaal van 7 augustus 2013 van verhoor van verdachte, pagina 24
25.Proces-verbaal van bevindingen van 6 augustus 2013, pagina 77 en foto van het mes, pagina 97