ECLI:NL:RBNHO:2014:4516

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
16 mei 2014
Zaaknummer
C-14-146755 - HA ZA 13-180
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwaling bij verdeling van een eenvoudige gemeenschap en de rol van hypotheekschuld

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw die in 1999 huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan en gezamenlijk een woning hebben verworven. Na de ontbinding van hun huwelijk in 2011 hebben zij een echtscheidingsconvenant gesloten waarin de woning en de bijbehorende hypothecaire verplichtingen aan de man zijn toegescheiden. De man vordert nu vernietiging van de verdelingsovereenkomst, omdat hij stelt dat hij bij het sluiten van het convenant heeft gedwaald over de waarde van de woning. Hij meent dat de WOZ-waarde, die als uitgangspunt is genomen, niet representatief was voor de werkelijke marktwaarde van de woning, die hij schat op € 270.000,- tot € 275.000,-. De vrouw betwist dit en stelt dat de hypotheekschuld niet moet worden meegenomen in de beoordeling van de benadeling.

De rechtbank oordeelt dat de man inderdaad gedwaald kan hebben over de waarde van de woning en dat de hypotheekschuld, die specifiek voor de aankoop van de woning is aangegaan, wel degelijk moet worden betrokken bij de beoordeling van de benadeling. De rechtbank benoemt een deskundige om de waarde van de woning vast te stellen en houdt verdere beslissingen aan totdat het deskundigenrapport is ontvangen. Tevens wordt tussentijds hoger beroep van het vonnis toegestaan, wat betekent dat partijen de mogelijkheid hebben om tegen deze beslissing in beroep te gaan voordat er een eindvonnis is gewezen.

De zaak illustreert de complexiteit van de verdeling van gemeenschappelijke goederen in het geval van een echtscheiding, vooral wanneer er sprake is van dwaling en de rol van schulden in de verdeling. De rechtbank benadrukt dat bij de beoordeling van benadeling niet alleen de waarde van de woning, maar ook de bijbehorende schulden in overweging moeten worden genomen, wat van belang is voor een eerlijke en rechtvaardige verdeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie handel & insolventie
MAB/DJHB
zaaknummer / rolnummer: C/14/146755 / HA ZA 13-180
Vonnis van 14 mei 2014
in de zaak van
[NAAM MAN],
wonende te Broek in Waterland,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. T. Dreiling te Leiderdorp,
tegen
[NAAM VROUW],
wonende te Heiloo,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B. Breederveld te Alkmaar.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 5 februari 2014
  • de antwoordakte van de vrouw van 19 februari 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 25 september 1999 op huwelijkse voorwaarden met elkaar getrouwd. Tijdens het huwelijk hebben zij gezamenlijk de voormalige echtelijke woning aan [adres] te Broek in Waterland (hierna: de woning) verworven. De woning is geheel gefinancierd met een hypotheeklening op naam van beide partijen.
2.2.
Het huwelijk tussen partijen is op 29 april 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 7 april 2011.
2.3.
Partijen hebben in februari 2011 een echtscheidingsconvenant gesloten, waarin de woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire verplichtingen aan de man zijn toegescheiden. In het convenant is onder 4 a. en 4 (tweede) d. opgenomen, voor zover hier van belang:
“De vrouw verplicht zich tot medewerking aan de notariële toescheiding van genoemd registergoed binnen twee maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
(…)
Wegens overbedeling betaalt de man aan de vrouw het bedrag ad € 68.000,- ter gelegenheid van het passeren van de toescheidingsakte zoals bedoeld onder 4a. Dit bedrag is tot stand gekomen na de volgende berekening :
Getaxeerde waarde huis op basis van WOZ € 305.000,-
Saldo Hypotheek afgerond € 237.000,-
--------------
Overwaarde huis € 68.000,-
Te verdelen € 68.000 : 2 = € 34.000,- per persoon.”
2.4.
In het convenant staat foutief vermeld dat de man wegens overbedeling aan de vrouw een bedrag van € 68.000,-- betaalt. Hier had moeten staan een bedrag van € 34.000,00.
2.5.
De goederenrechtelijke verdeling van de woning is niet tot stand gekomen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De man vordert, nadat hij zijn eis laatstelijk bij op 29 januari 2013 genomen akte heeft gewijzigd:
1. de verdelingsovereenkomst ten aanzien van de voormalige woning te vernietigen wegens benadeling van meer dan een kwart en de verdeling van de gemeenschap betreffende de woning vast te stellen overeenkomstig het in het lichaam van de dagvaarding en bij conclusie gestelde, althans een zodanige verdeling te bevelen als de rechtbank in goede justitie vermeent te moeten bepalen;
2. te bepalen dat de peildatum van de waardebepaling van de echtelijke woning wordt vastgesteld per datum van de feitelijke verdeling;
3. de vrouw te veroordelen in de proceskosten, bij niet tijdige betaling te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De man legt daaraan ten grondslag dat partijen bij het sluiten van het echtscheidingsconvenant voor de waarde van de woning zijn uitgegaan van de WOZ-waarde in de veronderstelling dat dit een veilige waardebepaling was. De crisis heeft er echter toe geleid dat de woning nagenoeg onverkoopbaar werd en dat de WOZ-waarde, achteraf bezien, niet representatief was voor de marktwaarde van de woning. Bovendien is de man na het ondertekenen van het convenant werkloos geworden. Hij stelt omtrent de waarde van de woning te hebben gedwaald. Volgens hem bedroeg de feitelijke marktwaarde van de woning ten tijde van het sluiten van het convenant
€ 270.000,00. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de man onder meer een waardebepaling van [naam makelaarskantoor] de Makelaar (hierna: [de makelaar]) overgelegd, waarin de waarde van de woning op € 275.000,00 wordt gesteld en waarin [de makelaar] verklaart dat de in januari 2011 getaxeerde waarde in zijn beleving marginaal is opgerekt ten behoeve van de financiering. Voorts heeft de man er op gewezen dat de WOZ-waarde 2013 – met als peildatum 1 januari 2012 – is gesteld op € 257.000,--. Uitgaande van een woningwaarde van € 270.000,-- of € 275.000,-- in februari 2011 en met inachtneming van de hypotheeklening, die in het convenant aan de man is toegescheiden, is sprake van benadeling van meer dan een kwart als bedoeld in artikel 3:196 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De verdeling dient volgens de man dan ook te worden vernietigd. Ook acht de man het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat hij wordt gehouden aan de in het echtscheidingsconvenant bepaalde wijze van verdeling.
3.3.
De vrouw voert verweer. Zij stelt dat geen sprake is geweest van dwaling, nu partijen destijds uitdrukkelijk zijn overeengekomen de WOZ-waarde tot uitgangspunt te nemen. Bovendien is geen sprake van benadeling voor meer dan een kwart. Bij de vraag of daarvan sprake is, dient uitsluitend de woning zelf tot uitgangspunt te worden genomen. Tot de eenvoudige gemeenschap met betrekking tot de woning behoren immers geen schulden, zodat de hypotheekschuld die op de woning rust bij deze bepaling buiten beschouwing moet blijven.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
De vrouw vordert:
- veroordeling van de man tot medewerking aan de notariële levering als bedoeld in artikel 3:186 BW van de woning, met toedeling van deze woning aan de man, ten overstaan van notaris S.M. Feikema, notaris ter standplaats Castricum, althans diens waarnemer, althans een door de rechtbank te benoemen notaris, uiterlijk 30 dagen na betekening van het vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of deel van een dag dat de man daarmee in gebreke blijft;
- een verklaring voor recht dat de man de helft dient te dragen van de door de notaris in rekening te brengen kosten voor de geleverde diensten als hiervoor bedoeld;
- veroordeling van de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 34.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 1 mei 2011 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeling van de man in de proceskosten.
3.6.
De vrouw legt daaraan ten grondslag dat sprake is van een rechtsgeldige verdeling tussen partijen en dat de man op die grond gehouden is mee te werken aan de notariële levering van de woning en betaling van de overbedelingssom.
3.7.
De man voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de man bij de verdeling heeft gedwaald als bedoeld in artikel 3:196 BW. Dit artikel luidt als volgt:
1. Behalve op de algemene voor vernietiging van rechtshandelingen geldende gronden is een verdeling ook vernietigbaar, wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld.
2. Wanneer een benadeling voor meer dan een vierde is bewezen, wordt de benadeelde vermoed omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden te hebben gedwaald.
3. Om te beoordelen of benadeling heeft plaatsgehad, worden de goederen en schulden der gemeenschap geschat naar hun waarde op het tijdstip van de verdeling. Goederen en schulden die onverdeeld zijn gelaten worden niet meegerekend.
4. Een verdeling is niet op grond van dwaling omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden vernietigbaar, indien de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij bij de toedeling van de woning in februari 2011 de waarde van de woning tot uitgangspunt hebben willen nemen en dat zij voor die waarde zijn uitgegaan van de toenmalige WOZ-waarde van de woning in de veronderstelling dat dit een reële waarde betrof. De vrouw heeft betoogd dat van dwaling geen sprake kan zijn, nu partijen expliciet en welbewust hebben aangeknoopt bij de WOZ-waarde, maar dit laat onverlet dat daaraan de gedachte ten grondslag lag dat deze WOZ-waarde een reële waarde betrof. En niet uitgesloten is dat de man heeft gedwaald ten aanzien van de juistheid van die veronderstelling.
4.3.
Gelet op artikel 3:196, lid 2 BW geldt het rechtsvermoeden dat de benadeelde heeft gedwaald wanneer benadeling voor meer dan een vierde is bewezen. De rechtbank volgt de man in zijn stelling dat, indien komt vast te staan dat de marktwaarde van de woning in februari 2011 € 270.000,-- dan wel € 275.000,-- bedroeg, sprake is van benadeling voor meer dan een kwart. Bij uitvoering van de verdeling volgens het convenant zou de man, rekening houdend met de hypotheeklening die in het convenant aan hem is toegescheiden, immers meer dan een kwart minder ontvangen dan hem zou toekomen indien was uitgegaan van de thans door hem bepleite waarde van de woning in februari 2011. Met het betoog van de vrouw dat voor de benadeling uitsluitend dient te worden uitgegaan van waarde van de woning, en niet mede van de in verband met die woning afgesloten hypotheeklening, zodat geen sprake is van benadeling voor meer dan een kwart, kan de rechtbank zich niet verenigen. De hypotheeklening, die uitsluitend ten behoeve van de aankoop van de woning is aangegaan, is door partijen uitdrukkelijk bij de verdeling van de woning betrokken, zo blijkt uit het convenant. Artikel 3:179 BW bepaalt ook expliciet dat bij de verdeling van een gemeenschappelijk goed de voor rekening van de gemeenschap komende schulden kunnen worden betrokken en artikel 3:196 lid 3 BW neemt ter bepaling van de vraag of zich benadeling heeft voorgedaan, de goederen én schulden der gemeenschap tot uitgangspunt. Dat strikt genomen schulden geen onderdeel uitmaken van een eenvoudige gemeenschap, maar slechts voor rekening van die gemeenschap kunnen komen, is op zichzelf juist, maar doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af. Daaraan ligt immers met name de gedachte ten grondslag dat schulden die voor rekening van een eenvoudige gemeenschap zijn, niet op de goederen van de gemeenschap kunnen worden verhaald, terwijl tot een bijzondere gemeenschap behorende schulden verhaalbaar zijn op de goederen van de gemeenschap. In de onderlinge verhouding tussen de deelgenoten speelt dit onderscheid geen rol. Daarbij komt dat de gemeenschappelijke woning door partijen is gefinancierd met een hypotheeklening en in die zin onlosmakelijk is verbonden met de (eigendom van de) woning. Temeer nu tussen partijen een huwelijk heeft bestaan en dus geen sprake is van een geheel op zichzelf staande eenvoudige gemeenschap, acht de rechtbank het niet juist om deze schuld voor de toepassing van artikel 3:196 lid 3 BW in feite los te koppelen van de tussen partijen bestaande gemeenschap met een beroep op een strikt taalkundige uitleg van dit artikellid.
4.4.
Gelet op het voorgaande is de waarde van de woning ten tijde van de totstandkoming van de verdeling in februari 2011 voor de beoordeling van de vordering van doorslaggevend belang. Nu de vrouw betwist dat de daadwerkelijke waarde van de woning ten tijde van de verdeling € 270.000,-- dan wel € 275.000,-- bedroeg, ziet de rechtbank aanleiding een deskundige te benoemen om die waarde vast te stellen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n), over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen en over het voorschot. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
4.5.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige, te weten een makelaar/taxateur en dat aan de deskundige dient te worden gevraagd wat in februari 2011 de vrije verkoopwaarde was van de woning aan [adres] te Broek in Waterland.
4.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door de man moeten worden betaald.
4.7.
Om redenen van proceseconomische aard zal de rechtbank, gelet op het daartoe strekkende verzoek van de vrouw ter zitting, tussentijds hoger beroep van dit vonnis toestaan.
in conventie en in reconventie
4.8.
In afwachting van de bewijslevering middels een deskundigenbericht in conventie zal de rechtbank iedere (verdere) beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
11 juni 2014voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage,
5.2.
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
in conventie en in reconventie
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.J. Berkers en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2014.