In deze zaak heeft de besloten vennootschap Stern Schadeservice B.V., mede h.o.d.n. Stern Autoschade B.V., een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor betaling van een factuur van € 1.068,08, die voortvloeit uit schadeherstel aan de auto van [gedaagde]. De auto was in januari 2013 naar de dealer Jager Heemskerk gebracht voor herstel na een aanrijding. Jager Heemskerk, dat deel uitmaakt van de Stern groep, heeft de opdracht tot herstel doorgegeven aan Stern. Na het herstel bleek dat de voorbumper niet was vervangen, wat volgens [gedaagde] wel de afspraak was. Stern heeft echter betwist dat er een expliciete opdracht was gegeven voor het vervangen van de bumper.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van aanneming van werk en dat de opdracht tot herstel door [gedaagde] aan Jager Heemskerk was gegeven, die de werkzaamheden door Stern heeft laten uitvoeren. De rechter oordeelde dat [gedaagde] zijn stelling dat de bumper vervangen moest worden voldoende had onderbouwd, onder andere door een schriftelijke verklaring van Jager Heemskerk. De kantonrechter heeft artikel 7:759 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek toegepast, dat bepaalt dat de opdrachtgever kan vorderen dat de aannemer gebreken wegneemt, tenzij de kosten van herstel in geen verhouding staan tot het belang van de opdrachtgever.
Stern voerde aan dat het vervangen van de bumper nagenoeg de gehele reparatie opnieuw zou vereisen en dat de kosten daarvan disproportioneel zouden zijn. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] niet had onderbouwd wat zijn belang was bij het alsnog plaatsen van de bumper en dat hij op grond van het genoemde artikel alleen recht had op schadevergoeding. De vordering van Stern werd toegewezen, en [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak werd gedaan door kantonrechter A.E. Merkus op 5 februari 2014.