ECLI:NL:RBNHO:2014:4638

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
15/820123-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne op Schiphol door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk 2.447,1 gram cocaïne heeft ingevoerd op de luchthaven Schiphol. De verdachte, afkomstig uit Polen en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, arriveerde op 1 februari 2014 met vlucht KL792 vanuit Sao Paulo. Tijdens een douanecontrole werd in zijn ruimbagage een koffer aangetroffen die een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne bevatte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de inhoud van zijn bagage, gezien de omstandigheden waaronder hij de koffer had ontvangen en het feit dat hij op verzoek van een onbekende man naar Zuid-Amerika was gereisd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet, en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 27 maanden geëist, en de rechtbank volgde deze eis, waarbij zij de ernst van het feit en de maatschappelijke impact van drugshandel in overweging nam. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820123-14 (P)
Uitspraakdatum: 8 mei 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 april 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. Y.M. Eising en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. Kluivers, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 februari 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2447,1 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte geen opzet heeft gehad op de invoer van de cocaïne, ook niet in voorwaardelijke zin.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 1 februari 2014 is verdachte met vlucht KL792 vanuit Sao Paulo (Brazilië) op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, aangekomen. Van het Customs Control Center Passengers hadden de douanemedewerkers de opdracht gekregen om verdachte en zijn hand- en ruimbagage aan een douanecontrole te onderwerpen. Tijdens de controle bij gate D47 van passagiers van voornoemde vlucht werd verdachte onderkend; hij was op doorreis naar Berlijn (Duitsland). Tijdens deze controle kwam de melding binnen dat in de ruimbagage van verdachte, vermoedelijk verdovende middelen waren aangetroffen. Aan de desbetreffende koffer was een bagagelabel bevestigd met nummer 0957 JJ 154321 ten name van verdachte; verdachte verklaarde tegenover de douaneambtenaar dat dit zijn bagage was. De koffer met inhoud had een totaal brutogewicht van 11.890 gram. Na het verwijderen van de normale reizigersbagage werd een abnormale verdikking in de bodem waargenomen en gevoeld met daarin een witte substantie, welke stof met een MMC cocaïnetest een positieve kleurreactie gaf. [2] [3] Tijdens het onderzoek wordt onder verdachte een claimtag aangetroffen voorzien van het nummer 0957 JJ 154321. Op de claimtag staat een incheckgewicht van de koffer van 13 kilo. [4]
Bij nader onderzoek aan de koffer werden in de achterwand 4 pakketten aangetroffen waarin zich telkens een witkleurige stof bevond. De in de 4 pakketten aangetroffen stof woog in totaal netto 2.447,1 gram. Van de aangetroffen stof zijn vier monsters genomen die voor nader onderzoek zijn opgestuurd naar het Douane Laboratorium te Amsterdam. [5] Uit het rapport van dit laboratorium is gebleken dat het onderzoeksmateriaal van alle monsters cocaïne bevat. [6]
Verdachte heeft – kort weergegeven – verklaard dat hij op verzoek van een Poolse man, genaamd [betrokkene], en op diens kosten op 10 augustus 2013 naar Lima (Peru) is gegaan om een apparaat met bijbehorende documentatie op te halen. Omdat deze [betrokkene] aan hem vertelde dat hij problemen had met de mensen met wie hij zaken deed in Peru, werd verdachte naar Lima gestuurd. In Polen heeft verdachte een mobiele telefoon van die [betrokkene] gekregen, met de opdracht dat hij de daarop ontvangen sms-berichten nadien moest verwijderen. Verdachte heeft enkele maanden op kosten van [betrokkene] in een hotel in Lima verbleven, zonder dat hij het apparaat in handen kreeg. Verdachte heeft zich wel vragen gesteld bij de gang van zaken en kreeg op enig moment de gedachte dat het apparaat waarvoor hij kwam misschien wel te maken kon hebben met bedrijfsspionage. Uiteindelijk is verdachte op verzoek van [betrokkene] in januari 2014 naar Brazilië vertrokken, alwaar hij het apparaat zou meekrijgen. Verdachte is vervolgens op 31 januari 2014 op aanwijzing van [betrokkene] weer naar Europa teruggekeerd. Verdachte heeft voor zijn vertrek naar Europa geen apparaat meegekregen, omdat dat zich inmiddels al in Berlijn zou bevinden. Verdachte heeft wel een koffer met kleding en een mobiele telefoon gekregen van de persoon die hem in Brazilië van het vliegveld had opgehaald en voor hem in Brazilië had gezorgd. Verdachte vond het een zware koffer en bij het openen rook hij een sterke geur, door hem omschreven als deodorantlucht. Hij heeft de nieuwe kleding gepast en vervolgens met zijn eigen kleding weer in de koffer teruggedaan; hij heeft de koffer niet verder onderzocht. Op het vliegveld van Sao Paulo heeft hij de koffer zelf ingecheckt. Voor zijn bemoeienissen zou verdachte bij terugkeer in Polen nog een bedrag van 1000 US dollar krijgen. [7]
3.4. Bewijsoverweging
Verdachte heeft verklaard dat hij niets wist van de cocaïne in zijn koffer en dat mogelijk anderen dat spul er in hebben gedaan, omdat hij niet bij het openen van de koffer aanwezig is geweest.
De rechtbank stelt voorop dat het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat voor de stelling dat, nadat verdachte de koffer in Sao Paulo had ingecheckt, anderen (derden) mogelijk de pakketten met cocaïne in diens koffer hebben gestopt. Het gewicht van de koffer bij het inchecken in Sao Paolo en het gewicht van de koffer tijdens de controle in Nederland ondersteunen de stelling van verdachte ook niet.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij zijn doorreis via Amsterdam naar Berlijn, in zijn ruimbagage een hoeveelheid van circa 2.447,1 gram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Bij de beantwoording van de vraag of de aangetroffen cocaïne opzettelijk door verdachte binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, stelt de rechtbank voorop dat een reiziger in beginsel verantwoordelijk is voor zijn eigen bagage en dat deze geacht wordt bekend te zijn met de inhoud van de door hem ingecheckte bagage. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke vorm, ontbreekt.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van vorenbedoelde bijzondere omstandigheden geen sprake is en dat het gezien de hiervoor genoemde redengevende feiten en omstandigheden bezwaarlijk anders kan zijn dan dat verdachte heeft beseft dan wel heeft moeten en kunnen beseffen dat hij waarschijnlijk voor een drugstransport werd gebruikt. Immers, het is een feit van algemene bekendheid dat er vanuit Zuid-Amerika per vliegtuig veel drugs naar Europa worden gesmokkeld. Daarbij komt dat verdachte op uitnodiging en kosten van iemand in Polen eerst naar Peru en daarna naar Brazilië is afgereisd en daar in totaal gedurende vijfeneenhalve maand eveneens op kosten van die persoon heeft verbleven, om tegen beloning een apparaat met bijbehorende papieren naar Polen te brengen. Verdachte kreeg daartoe twee mobiele telefoons om zo in contact te blijven met de persoon in Polen en een contactpersoon in Lima en Brazilië en kreeg de opdracht de berichten te wissen. Bij verdachte zelf is onder deze omstandigheden op enig moment de gedachte gerezen dat het apparaat waarvoor hij kwam misschien wel te maken kon hebben met bedrijfsspionage en dus dat het om iets illegaals ging. Verdachte is desondanks doorgegaan met de reis. Door vervolgens in Brazilië van het contact van de man waarvoor hij naar Brazilië is gegaan, een koffer aan te nemen en te gebruiken voor zijn terugreis naar Europa, en door die koffer vervolgens niet te onderzoeken alvorens hij zonder het gewenste apparaat weer naar Europa vertrok, heeft verdachte een onaanvaardbaar risico genomen waarbij hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die koffer verdovende middelen, zoals cocaïne, zou bevatten. Aldus heeft verdachte ten minste het voorwaardelijk opzet gehad op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de in de koffer verborgen cocaïne.
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat:
hij op 1 februari 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2447,1 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zevenentwintig (27) maanden, zulks met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat de gezondheidsproblemen van verdachte en zijn in hoge mate naïeve houding, tot uitdrukking komend in het feit dat hij niet aan drugs heeft gedacht, verdisconteerd dienen te worden in een lagere straf en dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2.447,1 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZEVENENTWINTIG (27) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Christiaan, voorzitter,
mr. M.J.M. Verpalen en mr. M.S. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 mei 2014.
Mr. De Vries is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van de KMar d.d. 1 februari 2014 (dossierparagraaf 1.1).
3.Proces-verbaal van de Belastingdienst/Douane d.d. 1 februari 2014 (dossierparagraaf 1.1).
4.Proces-verbaal van onderzoek bagage d.d. 1 februari 2014 (dossierparagraaf 1.1.3).
5.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 2 februari (dossierparagraaf 1.1.4).
6.Een schriftelijk stuk, inhoudende een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 4 februari 2014, met kenmerk 1292 X 14 (los opgenomen).
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 februari 2014 (dossierparagraaf 1.3).