ECLI:NL:RBNHO:2014:4864

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
23 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_4407
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor agrarisch gebruik van brug

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 23 mei 2014, wordt de omgevingsvergunning voor de aanleg van een brug ten behoeve van agrarisch verkeer beoordeeld. De zaak betreft een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad en eisers die hinder ondervinden van het gebruik van de brug. De rechtbank oordeelt dat het besluit van verweerder onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de belangen van de aanvrager, de maatschap BeKa, en de impact van de brug op de omgeving. De rechtbank stelt vast dat eisers hinder ondervinden van het verkeer dat via de brug naar de loods rijdt en dat er geen duidelijkheid is over de aard van het verkeer dat de brug gebruikt. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen door nader onderzoek te doen naar de relevante feiten en de belangen van BeKa in kaart te brengen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/4407

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2014 in de zaak tussen

[eisers] e.a., te [woonplaats], eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Ouggaali).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de maatschap BeKa, te Westzaan
(gemachtigde: [naam 1]).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam bedrijf] Aannemingsmaatschappij B.V. een omgevingsvergunning verleend ten behoeve van de aanleg van een brug.
Bij besluiten van 19 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2014. Namens eisers zijn verschenen [eisers],[naam 2] en [naam 3]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door M. Guimaraes. Derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1.
Eisers wonen aan de [adres 1]: [naam 3] op nummer [nummer], [eisers] op nummer [nummer] en [naam 2] en [naam 4] op nummer [nummer].
[naam 1] (hierna: [naam 1]) is eigenaar van het perceel [adres 2]. Op het perceel staat een loods. [naam 1] heeft in het verleden op dit perceel een aannemingsbedrijf geëxploiteerd en zonder vergunning een brug aangelegd. In 2012 is het aannemingsbedrijf verhuisd naar een andere locatie. Het kantoor van het aannemingsbedrijf is op het perceel gebleven.
[naam 5], een oom van [naam 1], is eigenaar van het perceel [adres 3] en veehouder (koeien). [naam 1] stelt een deel van de loods op zijn perceel ter beschikking aan BeKa, de agrarische maatschap van [naam 1] en [naam 5]. Door gebruik te maken van de brug en langs de percelen van eisers te rijden kan de loods vanaf het perceel van [naam 5] worden bereikt.
[naam bedrijf] Aannemingsbedrijf B.V. heeft op 21 november 2012 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de aanleg van een brug op het perceel [adres 2], voorzien op dezelfde locatie als de thans illegaal aangelegde brug en ter vervanging van die brug. Het bouwplan is gelegen op gronden in het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Westzaan’ en het bestemmingsplan ‘Kerkbuurt Westzaan’. Deze bestemmingsplannen overlappen elkaar op de locatie van het bouwplan. De aanvraag past binnen het bestemmingsplan ‘Kerkbuurt Westzaan’, maar is in strijd met het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Westzaan’, omdat op de plankaart bij dit bestemmingsplan geen brug is aangegeven op de beoogde bouwlocatie.
2.
Verweerder heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen en artikel 4, derde lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft dit besluit na bezwaar gehandhaafd.
3.
Eisers voeren aan dat sprake is van onbehoorlijk bestuur, want er was toegezegd dat de brug zou verdwijnen als het aannemingsbedrijf verplaatst zou zijn. Bovendien is er aan de zijde van de openbare weg al een oprit die toegang geeft tot het terrein van [naam 5], en kan de loods ook worden bereikt door vanaf het perceel van [naam 5] over de openbare weg naar het perceel van [naam 1] te rijden. Het is de vraag of de brug wel louter voor agrarische doeleinden wordt gebruikt. Door de brug ontstaat overlast en waardevermindering van de percelen van [naam 3] en [eisers].
4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van onbehoorlijk bestuur. Er is een nieuwe situatie ontstaan, omdat er een aanvraag is gedaan voor de brug voor agrarisch verkeer en niet voor bouwverkeer, zoals voorheen. Een aanvraag wordt in behandeling genomen zoals deze is ingediend. Stedenbouwkundig is er geen bezwaar tegen de aanvraag. Gezien de mogelijkheden die de vigerende bestemmingsplannen al bieden en aangezien de brug uitsluitend ten behoeve van agrarisch verkeer mag worden gebruikt, leidt de aanwezigheid van de brug niet tot een zodanige toename van overlast dat verweerder in redelijkheid de vergunning niet had kunnen verlenen.
5.
Het betoog van eisers dat was toegezegd dat de brug zou verdwijnen als het aannemingsbedrijf verplaatst zou zijn, slaagt niet. Gesteld noch gebleken is dat een dergelijke toezegging is gedaan door een medewerker die bevoegd is hierover te beslissen, zodat alleen al om die reden het beroep van eiser op een bindende toezegging van verweerder niet kan slagen.
6.
De rechtbank stelt voorop dat bij de voorbereiding van een besluit voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik verweerder ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen dient te vergaren.
7.
Niet weersproken is dat eisers hinder ondervinden van het verkeer dat van het perceel van [naam 5] aan de achterzijde langs hun percelen via de brug naar de loods rijdt en dat zij aldus belang hebben bij het weigeren van de aangevraagde omgevingsvergunning.
8.
Tegenover het belang van eisers staat het belang van BeKa bij de aanvraag.
9.
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd niet kunnen aangeven hoeveel vervoersbewegingen er plaatsvinden vanaf het terrein van [naam 5] via de brug naar de loods, met welk materieel en of dit agrarisch verkeer is. Daar is geen onderzoek naar verricht. Evenmin heeft verweerder kunnen verduidelijken:
  • wat de bereikbaarheid en manoeuvreerruimte is op het perceel van [naam 5] voor vrachtwagens;
  • of het mogelijk is om met het benodigde materieel vanaf het perceel van [naam 5] via de openbare weg naar de loods te rijden;
  • in hoeverre het voor de bedrijfsvoering van BeKa nodig is dat de loods vanaf het perceel van [naam 5] via de brug te bereiken is;
  • welke goederen in de loods worden opgeslagen;
  • wat -gelet op het betoog van eisers dat [naam 5] over voldoende opslagruimte op zijn eigen terrein beschikt- de noodzaak is van de opslagruimte in de loods voor BeKa.
Ter zitting heeft verweerder voorts verklaard dat tijdens de schouw die in het kader van de bezwaarprocedure heeft plaatsgevonden niet in de loods is gekeken. Het is derhalve onbekend of en zo ja, welke goederen in de loods zijn opgeslagen.
10.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verweerder vrijwel geen concrete en objectief verifieerbare gegevens heeft vergaard over de bedrijfsvoering van BeKa en het belang van BeKa bij de aanvraag.
11.
Aangezien de omgevingsvergunning is aangevraagd ten behoeve van de bedrijfsvoering van de agrarisch maatschap BeKa en verweerder de omgevingsvergunning heeft verleend onder de voorwaarde dat uitsluitend agrarisch verkeer gebruik mag maken van de brug, had verweerder in het kader van een zorgvuldige voorbereiding onderzoek moeten doen naar de aard van de verkeersbewegingen ter plaatse. Verweerder heeft dat ten onrechte nagelaten. Daardoor is het belang van BeKa bij de aanvraag onvoldoende helder geworden. Dit klemt te meer, omdat eisers ter zitting hebben verklaard dat de brug dagelijks wordt gebruikt door voertuigen van[naam bedrijf] Aannemingsbedrijf B.V. en zij geen agrarisch verkeer gebruik hebben zien maken van de brug. Gelet op het feit dat onweersproken is dat eisers hinder ondervinden van het verkeer, heeft verweerder eveneens ten onrechte nagelaten onderzoek te doen naar de intensiteit van de verkeersbewegingen.
12.
Ter zitting heeft verweerder als nieuw feit aan de omgevingsvergunning ten grondslag gelegd dat de toegang aan de wegzijde van het perceel van [naam 5] te smal is en de vrachtwagen zo groot zijn dat het problematisch is om het terrein van [naam 5] in en uit te rijden, zodat ook daarin belang is gelegen voor BeKa om via de brug naar de loods te rijden. Eisers hebben echter ter zitting aan de hand van foto’s verduidelijkt dat vrachtwagens achteruit het erf van [naam 5] oprijden, hetgeen de rechtbank logisch en aannemelijk voorkomt aangezien vrachtwagens daarvoor minder hoeven te manoeuvreren dan wanneer zij op het terrein een keerlus moeten maken.
13.
Het voorgaande in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en dat het besluit van verweerder ondeugdelijk is gemotiveerd. De beroepsgrond van eisers slaagt.
14.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder nader onderzoek doen naar de relevante feiten, in het bijzonder de bedrijfsvoering van BeKa, en de belangen van BeKa concreet in kaart brengen en vervolgens alsnog op de aanvraag beslissen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
15.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. Tenzij er aanleiding bestaat anders te beslissen, zal met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb een nader onderzoek ter zitting achterwege blijven.
16.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze
tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, rechter, in aanwezigheid van
mr.drs. I. Helmich, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.