ECLI:NL:RBNHO:2014:4900

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_2260
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de fiscale gevolgen van een lening tussen onafhankelijke partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de fiscale behandeling van een lening. Eiseres, [X] B.V., had in 2009 een lening van € 257.500 van [C] en heeft deze lening in haar jaarrekening niet meer opgenomen, waardoor de schuld als vrijval in de belastbare winst werd gerekend. De inspecteur stelde echter dat deze vrijval tot de belastbare winst van eiseres moest worden gerekend, omdat er geen sprake was van een onzakelijke lening en de partijen als onafhankelijke derden moesten worden beschouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gelieerdheid bestond tussen eiseres en [C] ten tijde van het verstrekken van de lening. De lening bevatte geen onzakelijke elementen, zoals het ontbreken van een rentepercentage of zekerheden, en de samenwerking tussen de partijen leidde niet tot een andere conclusie. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van 13 september 2012, waarin werd gesteld dat de samenwerking was beëindigd, niet leidde tot een andere fiscale behandeling van de lening.

De rechtbank concludeerde dat de vrijval van de lening door eiseres terecht tot de belastbare winst moest worden gerekend, en dat er geen aanleiding was om de lening als onzakelijk te beschouwen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/2260
Uitspraakdatum: 3 juni 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigden: R. Hut AA en mr. J.M. Jonker,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amersfoort, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Verweerder heeft met dagtekening 17 maart 2012 aan eiseres voor het jaar 2009 een aanslag vennootschapsbelasting (de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 405.067 en een belastbaar bedrag van € 5.862. Voorts is bij afzonderlijke beschikking € 83 heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 februari 2013 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2014. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde mr. J.M. Jonker, bijgestaan door [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen mr. G.J. Lamers en P.J. Husson.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Eiseres vormt een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met onder meer haar dochtervennootschap [A BEDRIJF] B.V.
2.2.
[A BEDRIJF] B.V. is opgericht op 22 januari 2008 en is met ingang van datum oprichting opgenomen in een fiscale eenheid met eiseres. De naam van [A BEDRIJF] B.V. is later gewijzigd in [A BEDRIJF] B.V.
2.3.
[A BEDRIJF] B.V. i.o., [B BEDRIJF] S.A. (hierna: [B BEDRIJF]) en [C] (hierna: [C]) hebben op 16 december 2007 een intentieovereenkomst gesloten, waarin zij verklaren om – kort gezegd – een satellietcommunicatiesysteem in Guinee tot stand te brengen en te exploiteren. [A BEDRIJF] B.V. i.o. zou de apparatuur verzorgen, [C] de financiering en [B BEDRIJF] zou alles lokaal regelen in Guinee. Verder was het de intentie van partijen dat de gewenste juridische structuur per 31 december 2007 operationeel zou zijn. De partijen zouden ieder voor 1/3 deel gaan participeren in een nog op te richten [C BEDRIJF] (hierna: de [C BEDRIJF]). De [C BEDRIJF] zou vervolgens een vennootschap naar het recht van Guinee oprichten, in welke laatstgenoemde vennootschap de lokale werkzaamheden in Guinee zouden worden ondergebracht.
2.4.
[C] heeft vlak na het tekenen van de intentieovereenkomst een Guineese vennootschap, genaamd [D BEDRIJF], opgericht. Van deze vennootschap was [C] enig aandeelhouder en de bestuurder.
2.5.
[A BEDRIJF] B.V. heeft de hiervoor onder 2.3 genoemde apparatuur aangekocht. Ter financiering hiervan heeft [A BEDRIJF] B.V. op 8 februari 2008
€ 150.160 van [C] geleend. In de hiertoe gesloten overeenkomst van geldlening is onder meer opgenomen dat de lening zal worden terugbetaald met betalingen die [A BEDRIJF] B.V. voor dit doel van [D BEDRIJF] zal ontvangen. Als [D BEDRIJF] geen betalingen aan [A BEDRIJF] B.V. doet voor het aflossen van de lening, zal de leenschuld door [C] worden kwijtgescholden. In de overeenkomst is geen rentepercentage vermeld.
2.6.
Eiseres heeft op 18 juni 2008 € 60.000 van [C] geleend onder dezelfde voorwaarden als vermeld in de overeenkomst van geldlening van 8 februari 2008. De hiertoe gesloten overeenkomst vermeldt dat het hier gaat om de het tweede deel van de overeenkomst van geldlening welke op 8 februari 2008 is getekend. Ook deze overeenkomst vermeldt geen rentepercentage.
2.7.
De totale schuld van [A BEDRIJF] B.V. aan [C] bedroeg volgens haar jaarrekening ultimo 2008 € 257.500.
2.8.
De [C BEDRIJF] is nooit door de drie partijen opgericht. De drie partijen in de (in 2.3 genoemde) intentieovereenkomst hebben evenmin samen een Guineese vennootschap opgericht of daarin tezamen deelgenomen.
2.9.
Er was een samenwerkingsverband tussen eiseres, [C] en [B BEDRIJF], waarvan de leiding in handen was van[D] (directeur van eiseres), [C] en [B BEDRIJF]. Eiseres had in dit verband het gebruiksrecht van de door haar onder 2.5 genoemde apparatuur ingebracht. De intentie hierbij was dat de economische eigendom hiervan bij [C], [B BEDRIJF] en eiseres, elk voor 1/3 deel, zou liggen en dat de resultaten van het samenwerkingsverband gelijkelijk zouden worden verdeeld over de betrokkenen.
2.10.
[C] is noch bij eiseres, noch bij met eiseres verbonden vennootschappen op enige wijze (in)direct als aandeelhouder of bestuurder betrokken geweest
.
2.11.
Eiseres heeft de voor het project aangekochte, door [C] gefinancierde, apparatuur afgeschreven en afgewaardeerd ten laste van haar belastbare winst. Eiseres heeft
daarnaast in de jaarrekening 2009 haar schuld van € 257.500 aan [C] niet meer opgenomen en in dat jaar in het resultaat laten vrijvallen.
2.12.
Op 13 september 2012 hebben [C] en [A BEDRIJF] B.V. gezamenlijk schriftelijk verklaard dat zij in 2009 zijn overeengekomen dat de samenwerking tussen hen wordt beëindigd en dat zij niets meer van elkaar hebben te vorderen uit hoofde van de tussen hen gesloten overeenkomsten van geldlening, zodat [A BEDRIJF] B.V. geen terugbetalingsverplichting van de leningen aan [C] meer heeft en ook geen rente meer is verschuldigd over deze leningen.

3.Geschil en standpunten van partijen

3.1.
In geschil is of de verklaring van 13 september 2012 ertoe leidt dat de vrijval van de schuld van € 257.500 welke eiseres had aan [C] tot haar fiscale winst in het jaar 2009 moet worden gerekend, zoals verweerder stelt en eiseres betwist.
3.2.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastbare winst met € 257.500 tot een belastbare winst van € 147.567 en een belastbaar bedrag van € 0.
3.3.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Eiseres is van mening dat zij en [C] aan elkaar zijn gelieerd, dat sprake is van een onzakelijke lening en dat deze in de kapitaalsfeer moet worden afgewikkeld.
4.2.
Omdat het gaat om een post die leidt tot een vermindering van de belastbare winst, brengt een redelijke bewijslastverdeling mee dat op eiseres de last rust aannemelijk te maken dat er sprake is van verbondenheid tussen haar en [C], dat de tussen hen gesloten lening onzakelijk is en dat een en ander leidt tot de door eiseres gewenste gevolgen voor de aanslag.
4.3.
Eiseres voert hiertoe primair aan dat er sprake is van verbondenheid tussen haar en [C], nu zij gezamenlijk een intentieverklaring tot het oprichten van een [C BEDRIJF] hebben getekend.
Subsidiair heeft eiseres gesteld dat de samenwerking tussen haar, [B BEDRIJF] en [C] als een onderneming kan worden aangemerkt welke kan worden vergeleken met een commanditaire vennootschap. In deze onderneming is [C] te beschouwen als financier. Een commanditaire vennootschap kan volgens eiseres van rechtswege overeengekomen worden, zonder dat hiervoor een akte is vereist. De situatie van eiseres valt verder goed te vergelijken met een vof, joint venture, of een maatschap, want ook in die gevallen is een verlies als hier aan de orde aftrekbaar.
Meer subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat er sprake is van verbondenheid nu er sprake is van enig samenwerkingsverband waarin onzakelijke transacties hebben plaatsgevonden. De leningen en het slagen van het samenwerkingsverband zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, aldus nog steeds eiseres.
4.4.
Van een onzakelijke lening is sprake, wanneer een aandeelhouder van een vennootschap een geldlening verstrekt en daarbij een debiteurenrisico aanvaardt dat een derde, niet zijnde aandeelhouder van die vennootschap, niet zou hebben aanvaard, ook niet tegen een hogere rente (vgl. Hoge Raad 3 mei 2013, nr. 12/04193, ECLI:NL:HR:2013:BZ9156). Een onzakelijke lening doet zich in beginsel niet voor in een geval waarin de verstrekking van de geldlening plaatsvindt door een belastingplichtige die voorafgaand aan de geldverstrekking nog niet aandeelhouder van de vennootschap was en in het kader van die geldverstrekking door toekenning van aandelen in die vennootschap of anderszins medegerechtigd wordt tot de winst van de vennootschap. Er kunnen zich uitzonderingssituaties voordoen waarin deze conclusie niet gerechtvaardigd is. Dat is in het bijzonder het geval indien na het verstrekken van de geldlening de daarop volgende toekenning van aandelen aan de geldverstrekker een situatie ontstaat waarin alle aandeelhouders min of meer in verhouding tot hun aandelenbelang geldleningen aan de vennootschap verstrekken met welke geldleningen een debiteurenrisico wordt gelopen dat door een onafhankelijke derde onder de gegeven omstandigheden niet zou zijn aanvaard (vgl. Hoge Raad 28 februari 2014, nr. 12/03526, ECLI:NL:HR:2014:417).
4.5.
Naar uit de hiervoor onder 2 vastgestelde feiten volgt, was [C] bij het aangaan van de overeenkomsten van geldlening geen aandeelhouder in eiseres (dan wel een met eiseres verbonden vennootschap) en zijn in het kader van de geldverstrekking evenmin aandelen in eiseres (dan wel een met eiseres verbonden vennootschap) aan hem toegekend.
[C] en eiseres kunnen daarom niet worden aangemerkt als gelieerde partijen in de hiervoor onder 4.4 bedoelde zin. Het enkele aangaan van de hiervoor onder 2.3 genoemde intentieovereenkomst, die overigens niet heeft geleid tot oprichting van de beoogde [C BEDRIJF], leidt niet tot een ander oordeel. Dat de samenwerking tussen [A BEDRIJF] B.V., [B BEDRIJF] en [C] vergelijkbaar is met een commanditaire vennootschap, een vof, een joint venture of een maatschap, is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt, met name niet nu in de overeenkomst van 13 september 2012 geen melding wordt gemaakt van een (commanditaire) deelname van [C] in een commanditaire vennootschap of een ander door eiseres met name genoemd samenwerkingsverband, maar in die overeenkomst juist expliciet wordt gesproken over leningen van [C] aan [A BEDRIJF] B.V. Dat de overeenkomsten van geldlening wellicht onzakelijke elementen bevatten, zoals het ontbreken van een rentepercentage en de afwezigheid van zekerheden, en dat die overeenkomsten niet zouden zijn aangegaan als er geen gezamenlijk rendement nastrevend samenwerkingsverband was geweest, noopt evenmin tot het oordeel dat het samenwerkingsverband tot de voor het aannemen van een onzakelijke lening vereiste verbondenheid leidt. Gelet op het voorgaande dienen eiseres en [C] voor de beoordeling van de lening als volstrekt onafhankelijke derden van elkaar te worden aangemerkt.
4.6.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat er geen aanleiding is [C] en eiseres aan te merken als verbonden personen en evenmin om de kwijtschelding van de lening in de kapitaalsfeer af te wikkelen. Tussen partijen is niet in geschil dat - zo er geen sprake is van een onzakelijke lening - de door eiseres doorgevoerde vrijval van de schuld tot haar belastbare winst over het jaar 2009 dient te worden gerekend.
4.7.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikking heffingsrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de aanslag niet wordt vernietigd of verminderd, is er ook geen aanleiding voor een vermindering van de heffingsrente.
4.8.
Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet bij deze uitkomst van het geding geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.L.C. Bijvoet, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. S.K.A. Efstratiades, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.