ECLI:NL:RBNHO:2014:4913
Rechtbank Noord-Holland
- Prejudiciële beslissing
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot bewaring van verdachte na sepotbeslissing
In deze zaak heeft de rechter-commissaris op 18 april 2014 een vordering tot bewaring van een verdachte afgewezen. De verdachte was eerder, op 1 december 2011, door de rechter-commissaris vrijgelaten omdat er geen ernstige bezwaren waren. De zaak was op 11 maart 2013 geseponeerd wegens 'geen wettig bewijs'. Op 15 april 2014 werd de verdachte opnieuw aangehouden, maar de rechter-commissaris oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een hernieuwde aanhouding rechtvaardigden. De nieuwe onderzoeksresultaten van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) waren pas na de vrijlating van de verdachte bekend geworden en konden niet als novum worden aangemerkt. De rechter-commissaris concludeerde dat de aanhouding op 15 april 2014 onrechtmatig was en dat de verdachte onmiddellijk in vrijheid moest worden gesteld. De vordering tot bewaring werd afgewezen op grond van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, waarbij rekening werd gehouden met de mogelijkheid dat de strafrechter de officier van justitie niet-ontvankelijk zou verklaren in de vervolging.