ECLI:NL:RBNHO:2014:4915

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
15/800237-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing vordering tot inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Raadkamer van de Rechtbank Noord-Holland op 19 mei 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de officier van justitie tegen de afwijzing van de vordering tot inbewaringstelling van de verdachte door de rechter-commissaris op 18 april 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de sepotbeslissing van 11 maart 2013 niet aan de verdachte kenbaar is gemaakt, wat betekent dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden. De rechtbank heeft de stukken en de appèlmemorie van de officier van justitie in overweging genomen en geconcludeerd dat er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan. Bovendien is er een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid die onmiddellijke vrijheidsbeneming van de verdachte vereist, gezien de verdenking van een feit waarop een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld. De rechtbank heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de beschikking van de rechter-commissaris vernietigd en de bewaring van de verdachte bevolen voor een termijn van veertien dagen, met de mogelijkheid van onderbrenging in een huis van bewaring of, bij plaatsgebrek, in een politiebureau. De beslissing is genomen in samenstelling van een meervoudige raadkamer, waarbij de voorzitter en de andere rechters de zaak hebben beoordeeld op basis van de relevante wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige raadkamer
Registratienummer: 14/551
Parketnummer: 15/800237-14
beschikking(art. 63 Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Gelet op het in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats],
z.v.w.o.v.h.t.l.,
door de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland ingestelde hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank d.d. 18 april 2014, houdende afwijzing van de vordering tot inbewaringstelling van de verdachte voornoemd
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken, waaronder de appèlmemorie van de officier van justitie d.d. 2 mei 2014.
Op 14 mei 2014 is het hoger beroep in raadkamer behandeld.
Van het verhandelde is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De inhoud daarvan wordt als hier ingelast beschouwd.

2.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Naar het oordeel van de raadkamer kan de beslissing van de rechter-commissaris om de navolgende redenen niet in stand blijven.
Met de rechter-commissaris is de raadkamer wel van oordeel dat de officier van justitie op grond van de nieuwe onderzoeksresultaten een nieuwe aanhouding van verdachte heeft kunnen bevelen.
Op 11 maart 2013 is de eerdere strafzaak (parketnummer 14/810546-11) in het systeem Compas geseponeerd onder vermelding van code 2 (onvoldoende wettig bewijs). Deze sepotbeslissing is ook aangetekend in het uittreksel van het justitieel documentatieregister.
In het schriftuur hoger beroep van het Openbaar Ministerie wordt uiteengezet hoe de gang van zaken rondom het sepot van 11 maart 2013 en de verdere dossierbewegingen moeten worden begrepen. Wat daarvan ook zij, de kern is het navolgende.
Vaststaat – hetgeen ook door de verdediging niet is betwist – dat de sepotbeslissing ingevolge artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering niet aan verdachte kenbaar is gemaakt of anderszins bekend is geworden. Dit leidt ertoe dat het vertrouwensbeginsel in dit geval niet is geschonden, en dat niet ernstig rekening behoeft te worden gehouden met de mogelijkheid dat de strafrechter de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging zal verklaren.
Gelet op de inhoud van het dossier blijkt van ernstige bezwaren tegen verdachte.
Voorts blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van verdachte vordert. Er is sprake van verdenking van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en de rechtsorde is door dat feit ernstig geschokt.
De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer van oordeel dat het hoger beroep gegrond dient te worden verklaard.
Het door de officier van justitie ingestelde beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. De voormelde beschikking van de rechter-commissaris van 18 april 2014 dient te worden vernietigd en de bewaring van verdachte zal worden bevolen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het bepaalde in de artikelen 63, 64, 67, 67a, 78 en 446 van het Wetboek van Strafvordering en artikel * van het Wetboek van Strafrecht.

3.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep gegrond;
vernietigt de voormelde beschikking van de rechter-commissaris van 18 april 2014;
en opnieuw rechtdoende:
beveelt de bewaring van verdachte voor een termijn van veertien dagen en bepaalt dat de bewaring zal worden ondergaan in enig huis van bewaring in Nederland dan wel – in geval van plaatsgebrek in het huis van bewaring – voor een periode van maximaal tien dagen in enig politiebureau in Nederland.

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven op 19 mei 2014 door
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. G.D.M. Hoedemaker
in tegenwoordigheid van H.C. Brinks griffier.