ECLI:NL:RBNHO:2014:4919

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
15/801066-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak opzet bij invoer cocaïne te Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 september 2012 op Schiphol werd aangehouden met een hoeveelheid cocaïne in zijn bagage. De verdachte, afkomstig uit Suriname, had een koffer bij zich waarin citrusvruchten waren aangetroffen, die cocaïne bevatten. De officier van justitie had opzettelijke invoer van bijna 4 kilo cocaïne ten laste gelegd, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet. De rechtbank nam de verklaring van de verdachte en de getuigen als uitgangspunt en concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk handelde, maar wel onvoorzichtig was geweest. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte niet-opzettelijk cocaïne had ingevoerd, maar sprak hem vrij van de opzet. De rechtbank overwoog dat de verdachte verantwoordelijk was voor zijn eigen bagage en dat hij had nagelaten om de koffer te controleren voordat hij naar het vliegveld ging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van waakzaamheid bij het reizen met bagage, vooral vanuit landen waar veelvuldig verdovende middelen worden gesmokkeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801066-12 (P)
Uitspraakdatum: 22 april 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 november 2012 en 8 april 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. van Brakel, het tussenvonnis van de rechtbank Haarlem van 16 november 2012 en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlaste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 september 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (in totaal ongeveer 3.929,1 gram), zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Vrijspraak opzet
Anders dan de officier van justitie, die opzettelijke invoer van bijna 4 kilo cocaïne bewezen heeft geacht, is de rechtbank van oordeel dat uit de zich in het dossier bevindende stukken noch uit het onderzoek ter terechtzitting gegevens zijn te putten die leiden tot het wettige en overtuigende bewijs dat verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank acht de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de antwoorden op de hem gestelde vragen dermate consistent, dat zij verdachte’s lezing dat hij niet wist en er ook geen rekening mee hoefde te houden dat er cocaïne in zijn koffer zat, tot uitgangspunt neemt. Voorts acht de rechtbank de ter terechtzitting afgelegde verklaringen van de door de verdediging meegebrachte getuigen, [getuige 1] en [getuige 2], betrouwbaar. Een en ander betekent, dat verdachte moet worden vrijgesproken voor zover het betreft de impliciet primair tenlastegelegde opzet.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de impliciet subsidiair tenlastegelegde niet-opzettelijke invoer van cocaïne op grond van het volgende.
Op 1 september 2012 is verdachte met de vlucht PY994 vanuit Paramaribo aangekomen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. In de door verdachte meegevoerde koffer werden acht citrusvruchten aangetroffen. In de vruchten werd een witte stof aangetroffen. [2] Het nettogewicht van de substantie was in totaal circa 1.493,0 gram. Van de aangetroffen stof zijn acht representatieve monsters genomen en ter analyse aangeboden aan het Douanelaboratorium te Amsterdam. [3] Uit nader onderzoek door het Douanelaboratorium Amsterdam is gebleken dat het materiaal van de toegezonden monsters cocaïne bevat. [4]
3.4. Bewijsoverweging
Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte met opzet heeft gehandeld.
Verdachte is echter wel onvoorzichtig geweest en deze onvoorzichtigheid kan hem ook verweten worden. Verdachte is immers verantwoordelijk voor zijn eigen bagage. Het is een feit van algemene bekendheid dat tussen Suriname en Nederland veelvuldig verdovende middelen worden gesmokkeld, zodat met name op dat traject voorzichtigheid is geboden. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting op 5 november 2012 verklaard dat hij voor vertrek uit zijn appartement nog even de stad is ingegaan en dat noch zijn koffer, noch de kamer waar zijn koffer stond, op slot waren gedaan, een en ander terwijl ook andere mensen, vrienden van zijn broer, daar aanwezig waren. Door na terugkomst uit de stad, tegen de achtergrond van het vorenstaande, niet meer in de koffer te kijken en deze niet te controleren, maar de koffer opgepakt heeft en naar het vliegveld is gegaan, is de rechtbank van oordeel dat verdachte onvoorzichtig, onzorgvuldig en onverantwoordelijk gehandeld heeft en terzake hiervan een schuldverwijt gemaakt dient te worden.
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 september 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in totaal ongeveer 3.929,1 gram.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Het beroep van de raadsman op afwezigheid van alles schuld kan niet slagen, nu verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig (36) maanden met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Voorts vordert de officier van justitie dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte wordt verlengd tot de dag van de uitspraak met als voorwaarde dat verdachte bij de uitspraak aanwezig moet zijn.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van 3.929,1 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Ofschoon de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte de zojuist genoemde hoeveelheid opzettelijk heeft ingevoerd, is zij van oordeel dat het verdachte heeft ontbroken aan de vereiste waakzaamheid en eigen verantwoordelijkheid in een situatie waarin die onoplettendheid wellicht enigszins invoelbaar maar zeker niet verontschuldigbaar was.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een hechtenis voor de duur van TWAALF (12) DAGEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A. Boom, voorzitter,
mr. W.J. van Andel en mr. D. Gruijters, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 april 2014.
Mr. Boom is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 1 september 2012 (dossierparagraaf 1.1).
3.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 2 september 2012 (dossierparagraaf 1.1.4).
4.Het rapport van het Douanelaboratorium te Amsterdam d.d. 10 september 2012 (los opgenomen)