ECLI:NL:RBNHO:2014:5119

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 maart 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
15/743452-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van gewelddadige overval met diefstal en geweldpleging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van diefstal met geweld. De zaak betreft een gewelddadige overval op 20 september 2013 in Medemblik, waarbij de verdachte en mogelijk andere personen de woning van de aangevers binnendrongen. De aangevers, [aangever 1] en [aangever 2], hebben verklaard dat zij onder bedreiging van een vuurwapen zijn mishandeld en dat er goederen zijn gestolen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verklaringen van de aangevers tegenstrijdig en onbetrouwbaar zijn. Er was geen objectief bewijs dat de verdachte betrokken was bij de diefstal van geld of goederen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de aangetroffen sigarettenpeuk niet kan worden gekoppeld aan de verdachte en dat de doorzochte indruk van de woning op zichzelf geen bewijs vormt voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank concludeert dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, en spreekt hem vrij. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat de rechtbank de benadeelde partijen niet ontvankelijk heeft verklaard in hun vordering, gezien de vrijspraak van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/743452-13 (P)
Uitspraakdatum: 20 maart 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 maart 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats],
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zwaag Hoorn, Huis van Bewaring te Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van Hulsel en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 september 2013 te Medemblik, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van
ongeveer EUR 4.000,- en/of een portemonnee met inhoud en/of twee mobiele
telefoons (merk: Nokia) en/of twee gouden ring(en) (met diamantjes) en/of een
gouden armband en/of een gouden ketting en/of zwart (sieraden)doosje, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 2]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangever 1] en/of
[aangever 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of
zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
- een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [aangever 1] en/of
[aangever 2] heeft/hebben gericht en/of
- [aangever 1] en/of [aangever 2] (met tie-rips) heeft/hebben vastgebonden en/of
- [aangever 1] en/of [aangever 2] een of meermalen tegen de/het borst en/of
onderrug en/of dijbeen en/of lichaam heeft/hebben geslagen en/of geschopt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Op 20 september 2013 is een opsporingsonderzoek gestart onder de naam 10JACKSON. Aanleiding tot het strafrechtelijk onderzoek was een melding dat een gewelddadige overval in de woning van [aangever 1] en [aangever 2] aan het [adres] te Medemblik was gepleegd door meerdere personen, waarbij gebruik zou zijn gemaakt van een vuurwapen.
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan deze diefstal met geweldpleging, in vereniging gepleegd. De rechtbank dient te beoordelen of het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.

4.Standpunten

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De stelling van verdachte dat hij enkel een gesprek met aangever wilde voeren met betrekking tot een zakelijk geschil acht de officier van justitie, mede gelet op de brief die verdachte heeft gestuurd en een e-mail die hij na de overval naar aangever heeft verzonden, niet aannemelijk.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de twee aangevers op belangrijke punten tegenstrijdig en daardoor onbetrouwbaar zijn. Gelet hierop kunnen hun verklaringen niet voor het bewijs worden gebezigd. Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er geen objectieve bewijsmiddelen uit het strafdossier naar voren komen, die tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde diefstalcomponent kunnen leiden.

5.Vrijspraak

Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij, na een aantal mislukte pogingen om contact met aangever te krijgen, met twee andere personen naar de woning van aangever [aangever 1] is gegaan om een gesprek met hem te voeren over een zakelijk geschil. Eenmaal bij de woning aangekomen werd hij in eerste instantie niet binnen gelaten door aangeefster [aangever 2], waardoor verdachte tegen de deur heeft geduwd om te voorkomen dat zij de deur dicht zou doen. Volgens verdachte is aangeefster door deze duw ten val gekomen en heeft zij mogelijk hierdoor verwondingen aan haar knie en arm bekomen. Vervolgens heeft in de keuken een gesprek tussen verdachte en aangever plaatsgevonden, waarbij aangever alle aantijgingen ontkende en verdachte zich niet serieus genomen voelde. Op enig moment escaleerde het gesprek en heeft verdachte aangever een klap gegeven op zijn borst. Verdachte heeft zowel tijdens het politieonderzoek als ter terechtzitting ontkend dat goederen uit de woning zijn meegenomen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat bij aangeefster letsel is geconstateerd, waarvan foto’s zijn gemaakt. Het betreft een schaafwond aan de linkeronderarm, een licht gezwollen rechterknie en een schram op de linkerpols.
Uit het proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] blijkt dat op het aanrechtblad in de keuken twee zwarte tie wraps zijn aangetroffen. Eén tie wrap was gelust. De andere tie wrap was oorspronkelijk ook gelust, maar stukgetrokken of stukgeknipt. Ook op tafel in de woonkamer is een tie wrap aangetroffen. Ook deze was gelust en stukgetrokken of stukgeknipt. Uit onderzoek is gebleken dat indien de tie wraps nog intact waren, de doorsnede van beide lussen mogelijk groot genoeg was om twee polsen bij elkaar te binden. Verdachte is hiermee ter zitting geconfronteerd en heeft daarop verklaard dat het mogelijk kan zijn dat aangevers met tie wraps zijn vastgebonden.
Gelet hierop, in samenhang bezien met de verklaringen van aangevers, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte op 20 september 2013 met twee of drie andere personen in de woning van aangevers in Medemblik is geweest, dat geweld is uitgeoefend tegen aangevers, waarbij aangeefster het beschreven letsel heeft opgelopen, en dat tie wraps zijn gebruikt om aangevers vast te binden. Ook stelt de rechtbank vast dat verdachte, voorafgaand aan het ten laste gelegde, een brief naar aangever heeft gestuurd om hem op dreigende toon om geld te vragen en dat verdachte achteraf nog een e-mail naar aangever heeft verzonden om erop aan te dringen dat hij niet naar de politie mag gaan.
Mede gelet op het verweer van de verdediging ziet de rechtbank zich echter voor de vraag gesteld of ook het bestanddeel dat betrekking heeft op de diefstal uit de woning wettig en overtuigend bewezen is.
Nu verdachte heeft ontkend dat goederen uit de woning zijn weggenomen en alleen aangevers hierover hebben verklaard, is het van belang te beoordelen in hoeverre de verklaringen van aangevers betrouwbaar kunnen worden geacht. Hieronder zullen daarom enkele passages uit hun verklaringen worden aangehaald en besproken.
In de aangifte heeft aangever verklaard dat verdachte op vrijdag 20 september 2013 in de avond aanbelde en zich met drie andere onbekend gebleven personen naar binnen werkte. Zijn vrouw deed de deur open en aangever hoorde een hoop geschreeuw en gestommel. Aangever heeft verklaard dat hij heeft gezien dat aangeefster meerdere malen op haar bovenlichaam werd geslagen.
Bij de rechter-commissaris heeft aangever echter verklaard dat hij de mishandeling van zijn vrouw niet heeft waargenomen, omdat dit zich in de gang afspeelde.
Dit strookt niet met de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris dat zij ook op de bank in de woonkamer is mishandeld door een van de onbekend gebleven mannen, in het bijzijn van haar man.
Aangever heeft aanvankelijk verklaard dat hij door verdachte is geslagen en geschopt op zijn borst en rug. Verdachte is toen gevallen en is ook nadien op zijn lichaam geschopt door verdachte. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte echter niet verklaard over het schoppen door verdachte. Verder heeft aangever in zijn aangifte verklaard dat hij niet heeft teruggeslagen of geschopt, terwijl aangeefster juist heeft verklaard dat het om een vechtpartij ging. Zij heeft verklaard: [verdachte] en [aangever 1] waren aan het vechten’.
Een andere tegenstijdigheid in de verklaringen van aangevers die bespreking behoeft is het vermeende gebruik van een vuurwapen tijdens de overval. Aangever heeft herhaaldelijk verklaard dat hij een vuurwapen heeft gezien bij één van de onbekend gebleven mannen. Uit de verklaringen van aangever blijkt dat deze persoon het vuurwapen op hem richtte in de keuken, maar ook in de woonkamer toen hij en zijn vrouw werden gedwongen om op de bank te zitten. Aangever heeft in zijn aangifte daarover verklaard: “Mijn vrouw en ik moesten de hele tijd op de bank blijven zitten. NN2 bleef de hele tijd bij ons en hield het vuurwapen steeds op ons gericht”. Aangeefster heeft daarentegen in haar eerste verklaring niet gesproken over een vuurwapen, terwijl zij bij de rechter-commissaris uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij geen wapen heeft gezien.
Daar komt bij dat de reactie van aangever voor wat betreft de brief die hij van verdachte heeft ontvangen onwaarschijnlijk voorkomt. Aangever heeft volgens aangeefster verklaard dat hij dacht dat verdachte de desbetreffende brief -met hun namen erop en zonder postzegel- in een verkeerde enveloppe moet hebben gestopt. Hij ging er dus van uit dat de brief niet aan hem gericht was. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een vreemde veronderstelling, met name nu de brief met zijn naam erop onder hun deur is geschoven en dus niet per post is verzonden.
Gelet op voornoemde discrepanties concludeert de rechtbank dat de verklaringen van aangevers op bepaalde onderdelen dermate wisselend en tegenstrijdig zijn dat deze verklaringen naar het oordeel van de rechtbank met de nodige terughoudendheid behoren te worden bezien en in ieder geval niet als doorslaggevend bewijsmiddel voor een bewezenverklaring kunnen dienen.
Bij haar oordeel heeft de rechtbank voorts betrokken dat -mede gelet op de verwondingen van aangeefster- niet valt uit te sluiten dat het letsel is ontstaan doordat aangeefster opzij is geduwd bij het betreden van de woning door verdachte en de andere mannen, hetgeen overeenkomt met het door verdachte geschetste scenario.
De rechtbank onderkent dat de officier van justitie nog andere feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht om haar standpunt, inhoudende dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen, te onderbouwen.
Voor de rechtbank staat echter niet zonder redelijke twijfel vast dat op die bewuste avond ook sprake is geweest van een diefstal van goederen en/of geld uit de woning, nu geen enkel objectief bewijsmiddel in het strafdossier aanwezig is, die dat onderdeel van de tenlastelegging kan staven. Hierbij is mede in overweging genomen dat voor wat betreft de in de slaapkamer aangetroffen sigarettenpeuk geenszins vaststaat dat deze afkomstig is van verdachte en of zijn mededaders en derhalve niet zonder meer als belastend bewijsmiddel kan worden gebezigd. Voorts is in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat de eerste etage en de tweede etage van de woning een doorzochte indruk maakten (omdat er kasten en lades openstonden en er sieraden op de vloer lagen) op zichzelf geen steunbewijs vormt voor de betrokkenheid van de verdachte voor wat betreft het bestanddeel diefstal.
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich aan het laste gelegde schuldig heeft gemaakt. Verdachte dient derhalve hiervan te worden vrijgesproken.

6.Vordering benadeelde partijen

De benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2], hebben een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zouden hebben geleden.
De vordering van [aangever 1] tot vergoeding van de schade bedraagt € 1.360,- gestolen kasgeld (€ 3.860 - € 2.500,-) + € 5.844,55 arbeidskostenverlies + € 1.096,62 kosten rechtsbijstand voor hem en zijn partner = € 8.301,17 aan materiele schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
De totale vordering bedraagt derhalve € 13.301,17.
De vordering van [aangever 2] tot vergoeding van de schade bedraagt € 675,- bril + € 62,26 medische kosten VGZ + € 4.365,40 arbeidskostenverlies = € 5.102,66 aan materiele schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
De totale vordering bedraagt derhalve € 10.102,66.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, de benadeelde partijen niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kunnen worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen niet ontvankelijk zijn in de vordering.

7.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter,
en mrs. L.J. Saarloos en E.M. ten Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Nourozi Oranje,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 maart 2014.