4.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Redengevende feiten en omstandigheden feit 1
Melding reanimatie [straat] te Zaandam
Op zaterdag 17 augustus 2013, omstreeks 09.18 uur werd personeel van de politie te Zaandam door de centrale meldkamer verzocht om te gaan naar een woning gelegen aan de [straat] te Zaandam voor een reanimatie. Omstreeks 09:21 uur betraden verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] de woning. In de betreffende woning troffen zij de hen ambtshalve bekende [verdachte] (verdachte) aan. Op de grond in de woonkamer lag een man. Verbalisant [verbalisant 1] heeft de man gecontroleerd op ademhaling en hartslag. Hij kreeg geen contact met het slachtoffer. Hierop werd gestart met reanimatie. Omstreeks 9.23 uur arriveerde de ambulance. Omstreeks 09:45 uur heeft het ambulancepersoneel besloten om te stoppen met reanimeren. Gelet op de bevindingen van de ambulancemedewerkers en het letsel (meerdere blauwe plekken) dat verbalisanten bij het slachtoffer hadden waargenomen werd het lichaam van het slachtoffer in beslag genomen voor nader onderzoek.
Identificatie slachtoffer
Verdachte toonde tegenover verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] gegevens van het slachtoffer, met daarop de naam [Slachtoffer 1.]. Op maandag 19 augustus 2013 hebben [betrokkene 1.] en [betrokkene 2.] het stoffelijk overschot herkend als dat van hun broer [Slachtoffer 1.] , roepnaam [Slachtoffer 1.] , geboren op [geboortedatum].
Onderzoek doodsoorzaak en tijdstip overlijden
Het stoffelijk overschot van [Slachtoffer 1.] is aan een onderzoek onderworpen. In de NFI rapportage gedateerd 5 november 2013 concludeert Dr. B. Kubat (arts en patholoog) na sectie: “
Het overlijden van [Slachtoffer 1.] geboren op [geboortedatum] , wordt volledig verklaard door verbloeding opgetreden ten gevolge van een zeer uitgebreid traumatisch leverletsel al dan niet in combinatie met uitgebreide bloeduitstortingen in de onderhuidse weefsels en spieren.” Het sectierapport houdt, naast voornoemde conclusie, onder meer de volgende resultaten in:
- verspreid over het gehele lichaam zeer veel overwegend roodpaarse en deels zeer uitgebreide onderhuidse bloeduitstortingen en oppervlakkige huidbeschadigingen met indroging, waaronder letsels aan het gelaat en aan de slijmvliezen van de lippen, bloedcollecties in de weefsels van beide oorschelpen passend bij een verse bloeduitstorting, bloeduitstortingen in de weke delen en spieren van de rug en uitgebreide bloeduitstortingen aan beide bovenarmen;
- vele dagen tot weken oude ribbreuken met tekenen van genezing;
- verse (minder dan 1 dag oude) ribbreuken met uitgebreide omgevende bloeduitstortingen ;
- breuk ter plaatse van het bovenste deel van het borstbeen met omgevende bloeduitstorting;
- oude breuk van een kuitbeenbot (fibula) links;
- uitgebreide diep in het leverweefsel reikende verscheuring over de gehele breedte van de onderzijde van de rechterleverkwab, deels gelegen onder de losgescheurde galblaas;
- bloeduitstorting op de linkerwang: enkele uren oud doch waarschijnlijk niet ouder dan 5- 6 uren;
- letsel B klieving voorhoofd: meerdere tot tientallen minuten oud;
- gelokaliseerde traumatische beschadiging van de lange zenuwuitlopers in de hersenen opgetreden maximaal circa 1/2 dag voor het overlijden.
Het zeer uitgebreid letsel aan de lever is volgens de patholoog het gevolg van inwerking van heftig uitwendig botsend geweld op de leverstreek (onderrand borstkas/bovenrand buik rechts) zoals kan optreden ten gevolge van vallen op een uitstekend voorwerp, hard geslagen of geschopt worden.
Door dr. D. Botter (forensisch arts) is op 25 november 2013 gerapporteerd over nadere vragen die zijn gesteld aan dr. L.M.G. Geeraedts, traumachirurg van het VU medisch centrum te Amsterdam en dr. R.W. Koster (cardioloog aan het Academisch Medisch Centrum).
Volgens dr. Geeraedts zijn het levertrauma en de zeldzaam voorkomende losscheuring van de galblaas gezamenlijk zeer waarschijnlijk door één krachtige stompe geweldsinwerking ontstaan. Verscheuring van leverweefsel impliceert een grote krachtsinwerking tegen de borst of buik in de directe nabijheid van de lever… In de directe nabijheid van de lever was … sprake van meerdere verse ribbreuken. Voor het losscheuren van de galblaas uit het leverbed aan de achterzijde van de lever kunnen twee soorten krachtsinwerkingen verantwoordelijk zijn geweest:
- directe geweldsinwerking tegen èn tussen de lever en de galblaas; hiervoor is een forse krachtsinwerking vereist die langs de onderzijde van de borstkas, ongeveer ter plaatse van de denkbeeldige lijn die door het midden van het rechter sleutelbeen verloopt, zoals bijvoorbeeld in de hoedanigheid van een krachtige trap, vuistslag of val tegen een stomppuntig rigide voorwerp;
- een (al dan niet schuin gerichte) voor-achterwaarse krachtige geweldsinwerking vanaf de voorzijde tegen de borst of buik in de directe nabijheid van de lever, waarbij door krachtige compressie tegen de wervelkolom verschuiving heeft plaatsgevonden van de galblaas.
Meestal wordt dit soort letsel gezien bij verkeersongevallen, val van grote hoogte of bijvoorbeeld inklemming tussen twee voertuigen.
Dr. Koster heeft verklaard dat het overlijden van [Slachtoffer 1.] heeft plaatsgevonden na 8.59 uur en vóór 9.25 uur (met als zeer veilige marge: na 8.29 uur).
Op nadere vragen heeft Dr. Kubat op 9 december 2013 gerapporteerd dat het bij [Slachtoffer 1.] geconstateerde leverletsel bij leven is ontstaan en dat hij na het oplopen van dit letsel nog enige tijd in leven is geweest. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat bij personen met soortgelijk type letsel als dat van [Slachtoffer 1.] de overleving varieerde tussen de 72 minuten tot 360 minuten na het incident. Gelet op de onderzoekspopulatie in dit onderzoek moest volgens Kubat in casu een ruimere marge worden genomen (korter dan 72 minuten en langer dan 360 minuten) waarbij niet kan worden aangegeven hoe veel ruimer deze dient te zijn. Wel heeft zij benadrukt dat gelet op het feit dat het aantal ontstekingscellen rond de leverscheur niet zeer hoog was, het iets waarschijnlijker is dat de tijdsduur tussen het oplopen van het letsel en het overlijden eerder vroeg in het tijdssegment was (rond de grens van 72 minuten) dan dat het later in het tijdssegment was (rond de grens van 360 minuten). Ten slotte concludeert zij dat – ervan uitgaande dat de geconstateerde (verse) verwondingen min of meer gelijktijdig zijn ontstaan – het zeer veel waarschijnlijker is dat deze letsels een niet accidentele oorzaak hebben dan dat zij een accidentele oorzaak hebben.
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [Slachtoffer 1.] op 17 augustus 2013 tussen 8.29 uur en 9.25 uur is overleden aan de gevolgen van verbloeding opgetreden ten gevolge van een zeer uitgebreid traumatisch leverletsel al dan niet in combinatie met uitgebreide bloeduitstortingen in de onderhuidse weefsels en spieren. Evenals de officier van justitie en de verdediging in hun in zoverre gelijkluidend standpunt is de rechtbank van oordeel dat het levertrauma is veroorzaakt door een misdrijf, waarbij in ieder geval sprake is geweest van één krachtige stompe geweldsinwerking. Het tijdstip waarop het letsel is toegebracht en het misdrijf dus heeft plaatsgevonden is gelet op vorenstaande niet precies vast te stellen. Wel staat vast dat [Slachtoffer 1.] na het incident nog enige tijd heeft geleefd in een tijdssegment dat is gelegen tussen of omstreeks de 72 – 360 minuten waarbij een ruime marge moet worden genomen. Gelet hierop moet het incident zich in de nacht van 17 augustus 2013 hebben voorgedaan met tussen 2.29 uur (met een ruime marge) en 9.25 uur.
De rechtbank heeft bij dit oordeel in aanmerking genomen dat het onderzoek ter terechtzitting geen enkele aanwijzing – ook niet in één der verklaringen van verdachte – heeft opgeleverd voor de mogelijkheid dat in die nacht een uitzonderlijk ongeval zou hebben plaatsgevonden als in noot 9 aangeduid.
Resteert de vraag waar het incident zich heeft voorgedaan en wie het letsel heeft toegebracht.
Melding huiselijk geweld
Op 8 augustus 2013 is bij het Steunpunt Huiselijk Geweld een anonieme melding binnen gekomen waarin werd aangegeven dat [Slachtoffer 1.] dagelijks zou worden mishandeld door een Turkse man, genaamd [verdachte] die bij hem inwoont. Er zou sprake zijn van zichtbare blauwe plekken en de man zou regelmatig naar het ziekenhuis gaan met verwondingen. Uit nader onderzoek is gebleken dat een man genaamd [Getuige 1.] deze melding heeft gedaan.
Getuigenverklaringen
[Getuige 1.] heeft bij de rechter-commissaris verklaarddat zijn familie al 20 jaar bevriend is met de familie van verdachte en dat hij [Slachtoffer 1.] via verdachte eind juni 2013 heeft leren kennen; hij heeft [Slachtoffer 1.] in dienst genomen. Hij verklaart voorts:
“Toen [Slachtoffer 1.] bij mij kwam werken had hij de ene keer een dik blauw oog. [Slachtoffer 1.] vertelde dan aan mij wat er was gebeurd. Ik ging dan naar [verdachte] om te zeggen dat hij dat niet moest doen en de volgende dag kwam [Slachtoffer 1.] dan weer mank lopend. Het ging gewoon niet meer bij hem thuis. [Slachtoffer 1.] werd gewoon mishandeld. Ik zei tegen [Slachtoffer 1.] “Doe er wat aan of vertel het mij niet meer”. Ik heb ook [verdachte] erop aangesproken en zelfs gesmeekt het niet meer te doen. Ik zei dan tegen [verdachte] “Je slaat hem nog een keer dood”. Ik zei ook tegen [verdachte] dat hij daar weg moest gaan. Uiteindelijk heb ik de hulplijn Mishandeling gebeld.”
Op de vraag hoe vaak hij verwondingen heeft gezien bij [Slachtoffer 1.] , antwoordt [Getuige 1.]
“Ik heb
alleen maar verwondingen bij [Slachtoffer 1.] gezien. Als het ene nog niet beter was, had hij de
volgende verwonding al. Ik weet nog dat [Slachtoffer 1.] een keer een enorme zwarte plek op zijn rug had. Ik zei toen tegen [verdachte] “Dat doe je nog niet eens tegen een dier”. U vraagt mij hoe dat ging en hoe ik die plek te zien kreeg. [verdachte] wees mij toen heel trots die plek aan bij [Slachtoffer 1.] . Ik denk dat dit één maand of drie weken voor zijn dood was. Ergens midden of eind juli. Die plek was ongeveer vijftig centimeter lang en vijftien centimeter breed.”[Getuige 1.] verklaart verder dat hij heeft gezien dat [Slachtoffer 1.] door [verdachte] werd mishandeld; dat gebeurde met de vuist of met de vlakke hand, tegen zijn hoofd, maar ook elders tegen zijn lichaam. Verdachte heeft hem verteld dat hij ook witte staafjes heeft gebruikt en deze heeft krom geslagen op [Slachtoffer 1.] .
[Slachtoffer 2.] heeft bij de rechter-commissaris verklaarddat hij van april 2011 tot maart 2013 aan de [straat] te Zaandam heeft gewoond, samen met [Slachtoffer 1.] en verdachte. Hij verklaart onder meer:
“Ongeveer zes maanden nadat ik erin was getrokken, ben ik voor het eerst door [verdachte] geslagen. Ik ben ongeveer 2 jaar door [verdachte] geslagen. Eén jaar voordat ik wegging, werd het erger. Ook [Slachtoffer 1.] werd geslagen. Het ging om dezelfde periode. Hij sloeg met gebalde vuist op het lichaam, maar met vlakke hand in het gezicht.”Eerder bij de politie heeft [Slachtoffer 2.] verklaard dat [Slachtoffer 1.] en hij zo’n twee keer per week door verdachte werden mishandelden dat hij eind maart 2013 uiteindelijk is gevlucht: “
Ik heb het er ook met [Slachtoffer 1.] over gehad dat ik weg moest, want een van ons zou het bekopen met de dood. Het werd steeds erger thuis. Ik denk dat [Slachtoffer 1.] dacht dat ik niet weg zou gaan”. “Ik heb ook tegen [Slachtoffer 1.] nog voor Kerst gezegd dat ik ging, want het geweld werd steeds erger. Het was ik of [Slachtoffer 1.] die er aan zouden gaan. [verdachte] werd toen steeds gewelddadiger, hij begon te trillen, schreeuwen, en steeds meer geweld toe te passen. Ik ben er van overtuigd dat het een van ons zijn leven zou gaan kosten.
[getuige 2.] heeft als getuige verklaard dat verdachte een paar jaar geleden bij hem op de sportschool is gestart met kickboksen. In mei 2013 is hij voor het laatst komen trainen. Volgens [getuige 2.] kon verdachte hard stoten en met name zijn rechterbeen was sterk, daar kon hij hard mee trappen.
Ambulancechauffeur [getuige 3.] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op zaterdag 17 augustus 2013 de opdracht had te gaan naar het adres [straat] te [plaats] Aldaar trof hij een man aan, liggend op de grond. Hij zag een snee boven zijn rechteroog. De wond boven zijn rechteroog was helemaal schoon. Het was een wond van ongeveer anderhalf, twee centimeter. [getuige 3.] vond de verwondingen van het slachtoffer vreemd:
”Als je zo een snee in je wenkbrauw hebt, moet ergens bloed zitten. Normaal gesproken bloedt zo’n wond heftig”.
Medische stukken
Naar aanleiding van het overlijden van [Slachtoffer 1.] , de door de familie verleende toestemming tot het opvragen van medische informatie en de door de rechter-commissaris verleende machtiging tot het opvragen van het medisch dossier, is bij zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea, het persoonsdossier van [Slachtoffer 1.] opgevraagd en verkregen. In dit dossier bevinden zich de volgende geschriften:
- Een brief gedateerd 8 augustus 2013 van [KNO arts 1], werkzaam als KNO arts bij het Zaans Medisch Centrum (ZMC) waarin onder meer staat opgenomen:
“Poliklinisch zag ik de heer [Slachtoffer 1.] bijzonder genoeg voor de 3e maal met een othematoom, deze maal wederom aan de rechter zijde. Na de vorige behandeling is het oor fraai aan het genezen gegaan, maar mogelijk zou hij zijn gevallen. Al met al is zijn gedrag op onze polikliniek met overigens al zijn blauwe plekken en schaafwonden toch bijzonder te noemen”.
- Een brief gedateerd 30 juli 2013 van [KNO arts 1], werkzaam als KNO arts bij het ZMC waarin onder meer staat opgenomen:
“Poliklinisch zag ik de heer [Slachtoffer 1.] met spoed wegens een trap kickboksen tegen zijn rechter oor, waarbij een fors othematoom is ontstaan. 2 weken tevoren was dit aan de linker zijde het geval met drainage en antibiotische behandeling. Ook deze zijde werd aan de anterieure zijde geincideerd m.n. aan de craniale zijde bevond zich het hematoom”.
- Een brief gedateerd 16 juli 2013 van [KNO arts 2], werkzaam als KNO arts bij het ZMC waarin onder meer staat opgenomen:
“Anamnese: Vorig weekend kickbokswedstrijd. Nu op de spoedeisende hulp met ribfracturen, had ook een dik oor links. Onderzoek: Zeer fors fluctuerendothematoom links.”
- Een brief gedateerd 5 juli 2013 van [chirurg] en [arts-assistent], respectievelijk werkzaam als chirurg en arts-assistent bij de spoedeisende hulp van het ZMC waarin onder meer staat opgenomen:
“Verwezen via radiologie. 6 dgn geleden een trap tegen de thorax links gehad met kickboksen. Kon gewoon goed doorademen echter ivm met een aanhoudende druk op de thorax is meneer toch naar de huisarts gegaan. Tevens een hematoom ter plaatse van de oorschelp links
Diagnose: Multipele ribfracturen links (5 stuks), zonder pneumothorax of hematothorax. Reeds 6 dgn oud.”
- Een verslag gedateerd 9 juli 2013 van [radioloog 1], werkzaam als radioloog bij het ZMC waarin onder meer staat opgenomen (onderzoeksdatum 5 juli 2013):
“Indicatie: Trauma enkele weken geleden, vermoeid. Afwijkingen longen en/of ribben? Verslag: Thoraxfoto in 2 richtingen met aanvullende ribdetailopname van de linker thoraxapertuur. Geen vergelijk. Wel zijn er uitgebreide ribfracturen zichtbaar, waarschijnlijk costa 8 rechts dorsaal en costa 7 meer ventraal rechts. Linkszijdig multipele ribfracturen, costa 11, costa 10 op 2 plaatsen, costa 9 mogelijk ook op 2 plaatsen, costa 8 vertoont een fractuur, ook costa 5 is gebroken. Na telefonisch overleg met de assistent chirurgie werd patiënt toch nog gepresenteerd op de Spoedeisende Hulp voor nadere analyse en behandeling”.
- Een verslag gedateerd 26 juli 2013 van [radioloog 2], werkzaam als radioloog bij het ZMC waarin onder meer staat opgenomen:
Indicatie: Twee weken na vijf ribfracturen links. Pneumothorax of hematothorax?
Conclusie: Geen aanwijzing voor intrathoracale complicaties. Progressieve callusformatie bij de ribfracturen.
Waar bevond verdachte zich in de nacht van 16 op 17 augustus 2013?
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij sinds november 2010 in het huis van [Slachtoffer 1.] aan de [straat] te Zaandam verbleef. Op 17 augustus 2014 kwam hij rond 2.00 uur thuis en heeft hij vervolgens de computer en de tv aangezet. Uit digitaal onderzoek is gebleken dat de laptop van verdachte op 17 augustus 2013 om 2:25 uur is gestart, ingelogd, afgesloten en kort hierna om 2.34 uur opnieuw is gestart en ingelogd. Daarna is de laptop in bedrijf geweest tot 4.20 uur. Nader rechercheren op internet heeft uitgewezen dat verdachte die nacht gedurende genoemde periode dat de laptop aan stond, actief gebruik heeft gemaakt van het internet.
Waar bevond [Slachtoffer 1.] zich in de nacht van 16 op 17 augustus 2013?
Getuige [Getuige 1.] heeft bij de politie verklaard dat hij op 16 augustus 2013 om kwart over negen/half tien ’s avonds telefonisch contact heeft gehad met verdachte met de vraag of hij thuis was omdat hij een viagra pilletje bij hem wilde ophalen. Verdachte zei tegen hem dat hij zich op dat moment in de koffieshop in Beverwijk bevond, maar dat [Getuige 1.] het pilletje wel kon ophalen omdat [Slachtoffer 1.] thuis was. Toen [Getuige 1.] bij [Slachtoffer 1.] was aangekomen belde hij nogmaals met verdachte om te vragen waar hij de pilletjes kon vinden. Ondertussen deed [Slachtoffer 1.] de deur voor [Getuige 1.] open. [Getuige 1.] verliet de woning na twee a drie minuten. [Slachtoffer 1.] maakte op hem een normale indruk.Wanneer hem later bij de rechter-commissaris wordt gevraagd of [Slachtoffer 1.] die avond nog ergens naar toe zou gaan antwoordt [Getuige 1.]
“Nee, maar ik denk het niet. Hij had straf van [verdachte] en mocht bijna niet weg”. Uit onderzoek naar de telefoon van [Getuige 1.] is gebleken dat hij op 16 augustus 2013 om 21.36 uur telefonisch contact heeft gehad met verdachte, op een moment waarop verdachte zich in Beverwijk bevond.
Getuige [getuige 4.] een goede vriend van [Slachtoffer 1.] , heeft bij de politie verklaard dat [Slachtoffer 1.] hem had verteld dat hij niet meer ging stappen en de weekenden thuis bleef. De laatste keer dat hij met [Slachtoffer 1.] op stap is geweest was op Koninginnedag.
Gedurende het opsporingsonderzoek is onderzocht welke activiteiten [Slachtoffer 1.] mogelijk heeft ondernomen op vrijdag 16 en zaterdag 17 augustus 2013. Er is onderzoek gedaan naar camerabeelden in de omgeving van de woning. Deze beelden hebben geen informatie over [Slachtoffer 1.] opgeleverd. Verder is in de horeca waar [Slachtoffer 1.] vaste klant was navraag gedaan. Hier is [Slachtoffer 1.] niet gezien. Ook het buurt- en passantenonderzoek en navraag bij de lokale ‘hanggroep’ leverden op dat [Slachtoffer 1.] die dagen niet gezien is. Ten slotte is in het programma Opsporing Verzocht aandacht besteedt aan het overlijden van [Slachtoffer 1.] . Naar aanleiding van deze uitzending hebben twee getuigen zich gemeld, die echter niets konden verklaren over wat [Slachtoffer 1.] op vrijdag 16 of zaterdag 17 augustus 2013 heeft gedaan.
Sporenonderzoek naar aanwezigheid van andere personen
Ir. R. Schramp, NFI deskundige digitale technologie, heeft de in de woning aan de [straat] te Zaandam in beslaggenomen router uitgelezen met als doel te onderzoeken of aan de hand van de gegevens van de router kon worden vastgesteld wie/welke apparaten via de router toegang hebben gekregen, zodat zicht zou kunnen worden gekregen wie er wanneer in de woning c.q. binnen bereik van de router is geweest. Geconcludeerd wordt dat geen relevante tijdsstempels zijn aangetroffen. Voorts zijn in de woning aan de [straat] te Zaandam verschillende DNA bemonsteringen veiliggesteld en vervolgens naar het NFI gezonden alwaar zij door ing. J.L.W. Dieltjes (NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen) nader zijn onderzocht. Bij het vergelijkend DNA-onderzoek zijn het stoffelijk overschot van [Slachtoffer 1.] , de getuige [Slachtoffer 2.] en de verdachte [verdachte] betrokken. Bij deze onderzoeken zijn alleen DNA profielen aangetroffen die een match vormen met verdachte en/of [Slachtoffer 1.].
Toxicologisch onderzoek
In de NFI rapportage gedateerd 16 oktober 2013concludeert dr. K.J. Lusthof (toxicoloog)
dat na uitgevoerd toxicologisch onderzoek van het lichaamsmateriaal van [Slachtoffer 1.] geen aanwijzingen zijn verkregen voor inname/toediening van alcohol (ethanol), GHB of GHB vormende stoffen. Ook zijn geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van andere geneesmiddelen, drugs en/of bestrijdingsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich, gedurende de tijdspanne waarin [Slachtoffer 1.] het letsel (levertrauma) heeft opgelopen, bevond in de [straat] te [plaats] Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat geen ander persoon in die periode in de woning aan de [straat] is geweest. Noch uit uitgebreid onderzoek (naar eventuele braak- en DNA sporen en de router in de woning), noch uit verklaringen van verdachte of anderszins uit het onderzoek ter terechtzitting is enige aanwijzing daarvoor naar voren gekomen.
Volgens de officier van justitie levert het voorgaande de conclusie op dat [Slachtoffer 1.] in zijn eigen woning door zijn huisgenoot (verdachte) zo hard is geslagen dat hij als gevolg hiervan is overleden.
De verdediging heeft ter zitting een alternatief scenario gepresenteerd, namelijk dat het slachtoffer in de nacht van 17 augustus 2013 is thuisgekomen en vóór die tijd door een onbekende buitenshuis is mishandeld.
Nu het aangedragen alternatief scenario niet zonder meer onwaarschijnlijk is zal de rechtbank dit scenario toetsen op aannemelijkheid dan wel geloofwaardigheid. Bij de beoordeling in dat kader heeft de rechtbank de volgende omstandigheden betrokken. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat [Slachtoffer 1.] rond half 3 ’s nachts is thuisgekomen en dat hij geen bijzonderheden bij [Slachtoffer 1.] heeft waargenomen. Als [Slachtoffer 1.] inderdaad zoals verdachte stelt die avond naar buiten is geweest, is het in theorie mogelijk dat – gelet op de tijdspanne waarin een en ander moet hebben plaatsgevonden – het letsel kort voordat hij de woning binnenkwam is toegebracht door een onbekend persoon, buiten de woning. De rechtbank acht het in dat geval niet aannemelijk dat verdachte op dat moment geen letsel bij [Slachtoffer 1.] heeft waargenomen. Immers, als [Slachtoffer 1.] reeds voor zijn thuiskomst letsels zou hebben opgelopen waaronder de verse hoofdletsels als in het pathologisch rapport beschreven zou verdachte dit hebben moeten waarnemen. Alleen al de snee in het voorhoofd moet aanzienlijk hebben gebloed. De verklaring van verdachte ter zitting, inhoudende dat hij niet goed heeft opgelet omdat hij een joint had gerookt doet daar niet aan af, nu verdachte kennelijk wel alert genoeg was om langdurig internetsites te bezoeken. Daarbij komt dat verdachte op het moment dat hij via 112 om een ambulance verzocht vertelt dat hij die nacht “best wél verwondingen” op het lichaam van zijn vriend had waargenomen, welke verklaring dus niet overeenkomt met hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard.
Ook op overige fronten heeft verdachte tegenstrijdig verklaard. Tegenover de politie heeft verdachte verklaard dat [Slachtoffer 1.] zich die ochtend niet lekker voelde. Verdachte heeft hem daarom onder de koude douche gezet en daar leek hij van op te knappen. Toen liep hij naar de gang. Verdachte hoorde vervolgens een bonk en zag [Slachtoffer 1.] buiten kennis op de trap liggen, met zijn voeten naar beneden. Aan het ambulancepersoneel heeft verdachte verteld dat [Slachtoffer 1.] pas na het douchen onwel werd, naar de overloop is gelopen en daar in elkaar is gezakt bij de trap
.Ter zitting heeft verdachte weer een andere verklaring afgelegd. Verdachte lag te slapen en hoorde toen plotseling een bonk. Hij is gaan kijken en vond [Slachtoffer 1.] in zijn slaapkamer, liggend op de grond. Omdat hij niet reageerde heeft verdachte hem aan zijn schouders begeleid naar de douche. Al die tijd waren de ogen van [Slachtoffer 1.] open. Verdachte dacht aan de ogen van [Slachtoffer 1.] te zien dat de douche hem goed deed, maar heeft geen beweging bij [Slachtoffer 1.] waargenomen. Vervolgens heeft verdachte [Slachtoffer 1.] naar beneden getild.
Nu verdachte zo verschillend en tegenstrijdig heeft verklaard over het letsel van [Slachtoffer 1.] , de plaats waar hij hem heeft gevonden en de mate waarin [Slachtoffer 1.] al dan niet een teken van leven heeft gegeven, zal de rechtbank de verklaringen van verdachte in zoverre terzijde schuiven, zodat deze het alternatieve scenario van de verdediging niet mede dragen. Bij haar beoordeling betrekt de rechtbank voorts dat, hoewel het niet is uitgesloten dat [Slachtoffer 1.] in de nacht van 16 op 17 augustus op enig moment buitenshuis is geweest, het politieonderzoek daarvoor geen enkel aanknopingspunt biedt. Volgens [Getuige 1.] was verdachte die avond om 21.37 nog thuis en had hij niet de indruk dat [Slachtoffer 1.] die avond nog weg zou gaan. Sterker nog, volgens hem zou [Slachtoffer 1.] van verdachte niet uit mogen gaan. Getuige [getuige 4.] een goede vriend van [Slachtoffer 1.] , heeft verklaard dat [Slachtoffer 1.] de laatste tijd niet meer mee ging stappen. Navraag bij verschillende cafés in Zaandam en een oproep in opsporing verzocht heeft geen enkele reactie opgeleverd. Ten slotte blijkt uit toxicologisch onderzoek dat [Slachtoffer 1.] die avond geen alcohol heeft gedronken. Bovendien zijn in het onderzoek aan de politie bekende vrienden, kennissen en bekenden van [Slachtoffer 1.] als getuige gehoord die geen van allen hebben verklaard [Slachtoffer 1.] in de avond van 16 op 17 augustus 2013 nog te hebben gezien.
Reeds gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [Slachtoffer 1.] in de avond en nacht van 16 augustus 2013 op 17 augustus 2013 buitenshuis door een onbekend gebleven persoon of personen is mishandeld als gevolg waarvan hij de volgende ochtend is overleden.
Daarnaast neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Uit de hierna te noemen voor feit 2 relevante redengevende feiten en omstandigheden – welke de rechtbank tevens gebruikt voor de bewijsconstructie ten aanzien van feit 1 – blijkt dat [Slachtoffer 1.] in de maanden voorafgaand aan zijn overlijden door verdachte werd mishandeld. Verdachte heeft dit feit in algemene zin ter terechtzitting erkend, waarover later meer bij de bespreking van het onder 2 tenlastegelegde. Voor feit 1 is van belang om vast te stellen dat naarmate de tijd verstreek, de mishandelingen erger werden. Nog voor de kerst 2012 zei [Slachtoffer 2.] tegen [Slachtoffer 1.] dat hij bang was dat één van hen het zou bekopen met de dood. De laatste maanden voor zijn overlijden werden de mishandelingen frequenter en ernstiger, getuige de verklaring van [Getuige 1.] die verdachte letterlijk waarschuwde (“je slaat hem nog een keer dood”), de veelvuldige ziekenhuisbezoeken in juli/augustus 2013 wegens meerdere ribfracturen en hematomen aan zijn oor en de anonieme melding op 8 augustus 2013 van naar later bleek [Getuige 1.] bij het meldpunt huiselijk geweld, een week voordat [Slachtoffer 1.] overleed.
Het letsel van [Slachtoffer 1.] , veroorzaakt door één krachtige stompe geweldsinwerking dat volgens de deskundigen kan zijn veroorzaakt door een trap of vuistslag, past in deze toenemend gewelddadige reeks van mishandelingen, waarbij verdachte meestal gebruik maakte van zijn vuist maar tevens, mede gelet op zijn kickbokservaring, ervaring heeft met hard trappen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat uit uitgebreid politieonderzoek is gebleken dat [Slachtoffer 1.] zich niet bezighield met kickboksen, maar slechts een fitnesscentrum bezocht, zodat evenmin aannemelijk is dat [Slachtoffer 1.] zijn letsel in een kickboks setting zou hebben opgelopen.
De rechtbank verwerpt, gelet op het bovenstaande, het door verdediging gepresenteerde alternatieve scenario en acht verdachte verantwoordelijk voor de dood van [Slachtoffer 1.] .
Uit het onderzoek is niet gebleken wat vooraf is gegaan aan het toebrengen van de dodelijke geweldsinwerking, noch wat de beweegredenen van verdachte zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [Slachtoffer 1.] .
Het met kracht slaan of trappen in de buikstreek kan naar algemene ervaringsregels leiden tot iemands dood, juist vanwege de aanwezigheid van kwetsbare organen zoals in dit geval de lever en de galblaas. Verdachte wist bovendien als redelijk geoefend kickbokser welk letsel hij kon veroorzaken. Tenslotte heeft [Getuige 1.] verdachte meerdere keren gesmeekt om te stoppen met het mishandelen van [Slachtoffer 1.] , omdat hij bang was dat verdachte hem nog eens dood zou slaan. Onder die omstandigheden heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op de dood van [Slachtoffer 1.] .
Redengevende feiten en omstandigheden feit 2 primair:
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij sinds november 2010 in het huis van [Slachtoffer 1.] aan de [straat] te Zaandam verbleef en dat hij [Slachtoffer 1.] gedurende een bepaalde periode heeft mishandeld en dat [Slachtoffer 1.] daarbij breuken heeft opgelopen.
In de woning aan de [straat] te Zaandam zijn verschillende DNA bemonsteringen veiliggesteld, waaronder een bemonstering van een bloedspoor op de linker manchet van een blouse die is aangetroffen in de kledingkast van verdachte.Uit vergelijkend DNA-onderzoek, uitgevoerd door J.L.W. Dieltjes (NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen) is gebleken dat het betreffende celmateriaal van [Slachtoffer 1.] afkomstig kan zijn. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.. Toen ter terechtzitting deze NFI rapportage aan verdachte werd voorgehouden verklaarde hij dat het goed mogelijk is dat er bloed van [Slachtoffer 1.] op zijn blouse is aangetroffen, omdat hij [Slachtoffer 1.] mishandelde.
Voorts acht de rechtbank redengevend voor het bewijs de volgende onder feit 1 reeds opgesomde bewijsmiddelen:
- hetgeen [Getuige 1.] en [Slachtoffer 2.] als getuigen hebben verklaard, een en ander zoals hiervoor onder het kopje
Getuigenmet betrekking tot feit 1 is opgenomen;
- de geschriften, inhoudende medische stukken met betrekking tot [Slachtoffer 1.] (opgenomen onder het kopje
Medische stukken);
- de anonieme melding bij het Steunpunt Huiselijk Geweld, zoals opgenomen onder het kopje
Melding huiselijk geweld;
-De NFI rapportage gedateerd 5 november 2013 opgemaakt door dr. B. Kubat (arts en patholoog) inhoudende haar bevindingen bij de sectie naar het stoffelijk overschot van [Slachtoffer 1.] zoals opgenomen onder het kopje
Onderzoek doodsoorzaak en tijdstip overlijden.
Door verbalisanten is bij 27 verschillende BUDO-sportscholen in Zaandam en omgeving nagevraagd of [Slachtoffer 1.] daar aan karate of kickboksen deed, dan wel had gedaan. Hieruit is naar voren gekomen dat [Slachtoffer 1.] recentelijk alleen lid is geweest van een fitnessschool.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2013 tot en met 16 augustus 2013 zijn huisgenoot [Slachtoffer 1.] meermalen in zijn woning aan de [straat] te Zaandam opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem al dan niet met stangen tegen het lichaam te slaan/stompen en tegen het lichaam te schoppen/trappen.
De rechtbank is van oordeel dat het in voornoemde medische stukken en sectierapport beschreven letsel (waaronder veelvuldige ribbreuken) kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Op grond van genoemde verklaring van verdachte in samenhang met die van genoemde getuigen is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die dit zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt. Niet gebleken is dat een ander voor dit letsel verantwoordelijk zou kunnen zijn. Weliswaar vertelde het slachtoffer aan zijn artsen telkens dat hij het letsel had opgelopen bij kickboksen, maar uit het hierboven genoemde onderzoek door de politie en uit getuigenverklaringen blijkt dat er geen enkele aanwijzing is dat het slachtoffer ooit, laat staan in de aan de orde zijnde periode, aan kickboksen heeft gedaan.
Zoals onder feit 1 reeds overwogen blijkt uit de getuigenverklaringen dat naarmate de tijd verstreek, de mishandelingen erger werden, met name rond Kerst 2012. Nog voor Kerst 2012 zei [Slachtoffer 2.] daarom tegen [Slachtoffer 1.] dat hij bang was dat één van hen het zou bekopen met de dood. De laatste maanden voor het overlijden van [Slachtoffer 1.] werden de mishandelingen frequenter en ernstiger, hetgeen zichtbaar is aan de veelvuldige ziekenhuisbezoeken in juli/augustus 2013 wegens meerdere ribfracturen en hematomen aan zijn oor. Van zwaar lichamelijk letsel is niet gebleken in de periode gelegen vóór 1 januari 2013, zodat de rechtbank verdachte in zoverre zal vrijspreken van zware mishandeling gepleegd in de periode van 1 januari 2011 tot 1 januari 2013.
Redengevende feiten en omstandigheden feit 3:
[Slachtoffer 2.] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij in april 2011 in de woning van [Slachtoffer 1.] (de rechtbank begrijpt [Slachtoffer 1.] ) aan de [adres] (de rechtbank begrijpt te Zaandam) is gaan wonen en aldaar door [verdachte] werd mishandeld; met de vlakke hand sloeg hij in het gezicht van [Slachtoffer 2.] en met gebalde vuist sloeg hij op het lichaam. De mishandelingen begonnen ongeveer zes maanden nadat hij bij [verdachte] en [Slachtoffer 1.] was ingetrokken en vonden elke twee à drie dagen plaats totdat [Slachtoffer 2.] in maart 2013 besloot de woning te verlaten. [Slachtoffer 2.] gilde van de pijn die hij ondervond door deze mishandelingen.Mevrouw [getuige 5.] , buurvrouw van [Slachtoffer 1.] , [verdachte] en [Slachtoffer 2.] wonende aan de [adres] heeft bij de politie verklaard dat ze [Slachtoffer 2.] (de rechtbank begrijp [Slachtoffer 2.] ) hoorde gillen en kreunen van de pijn wanneer hij door [verdachte] de Turkse man die bij [Slachtoffer 2.] en [Slachtoffer 1.] in huis woonde, werd mishandeld. Zij heeft [Slachtoffer 2.] dit jaar zeker twee keer horen gillen. Zij wist dat het [verdachte] was die [Slachtoffer 2.] mishandelde, omdat [Slachtoffer 1.] op dat moment niet thuis was en zij de stem van [verdachte] herkende die tegen [Slachtoffer 2.] in het Engels schreeuwde dat hij de volgende keer zijn botten zou breken. Ook haar zoon, [getuige 6.] heeft gehoord dat [Slachtoffer 2.] door [verdachte] , de Turkse buurman die hij aan de hand van een foto herkend als zijnde verdachte, werd geslagen. Hij heeft zeker zes tot zeven keer gehoord dat [Slachtoffer 2.] door [verdachte] werd mishandeld; hij herkende de stemmen van [Slachtoffer 2.] en [verdachte] Volgens [getuige 6.] vonden deze mishandelingen plaats in 2013 en wellicht ook in 2012.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij sinds november 2010 in het huis van [Slachtoffer 1.] aan de [straat] te Zaandam verbleef en dat hij [Slachtoffer 2.] gedurende een bepaalde periode heeft mishandeld. Ook verklaarde hij dat hij ook wel [verdachte] werd genoemd.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 1 april 2013 zijn huisgenoot [Slachtoffer 2.] meermalen in zijn woning aan de [straat] te Zaandam opzettelijk lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem tegen het lichaam te slaan/stompen waardoor hij pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak feit 4:
In deze strafzaak wordt verdachte verweten dat hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 16 augustus 2013 met één van de onder lid 1 sub 1 van artikel 273f Sr genoemde middelen [Slachtoffer 1.] heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijze moest vermoeden dat die [Slachtoffer 1.] zich daardoor beschikbaar stelde tot het verrichten van arbeid of diensten, terwijl dit feit telkens zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad of daarvan levensgevaar voor die ander te duchten was.
De feitelijke omschrijving behelst de volgende feitelijkheden; dat de verdachte die [Slachtoffer 1.] heeft verboden om televisie te kijken en heeft verboden zich op de benedenverdieping van zijn woning te begeven. Voorts wordt vermeld dat die arbeid en/of diensten bestaan hebben uit het ter beschikking stellen van zijn woning, betalen van rekeningen van verdachte, het geven van geld aan verdachte, het onderhouden van verdachtes wietplantage, het doen van boodschappen, het doen van werkzaamheden in het huishouden en het uitvoeren van andere opdrachten voor verdachte. Tenslotte wordt “enige handeling” omschreven als het beheren van de financiën van die [Slachtoffer 1.] en het verstrekken van verdovende middelen aan die [Slachtoffer 1.] . De steller van de tenlastelegging heeft hiermee onmiskenbaar het verwijt van artikel 273 f, sub 1 en sub 4 van het Wetboek van Strafrecht voor ogen gehad met de strafverzwarende omstandigheid zoals verwoord in artikel 273, vierde lid Sr.
De rechtbank stelt hierbij – allereerst in meer algemene zin – het volgende voorop. Blijkens de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 9 december 2004, waarbij artikel 273a (oud) van het Wetboek van Strafrecht (later vernummerd tot 273f) is ingevoerd, is bij mensenhandel steeds sprake van een vorm van uitbuiting. ‘Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De staat dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht op deze integriteit en vrijheid’. Daarbij past ook dat de strafbaarstelling van mensenhandel is geplaatst in titel XVIII Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. De delictsomschrijving in het eerste lid, aanhef en onder 4, van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, waarop de tenlastelegging (steeds) is toegesneden, heeft haar oorsprong in de Wet van 9 december 1993 waarbij artikel 250ter (oud) Sr werd gewijzigd. Uit de Memorie van Toelichting en de Memorie van Antwoord bij dat wetsvoorstel blijkt ook dat volgens de wetgever sprake moet zijn van een ‘uitbuitingssituatie’.
De vraag of en zo ja wanneer sprake is van uitbuiting is volgens de Hoge Raad niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat door de tewerksteller wordt behaald (HR 27 oktober 2009, LJN: BI7099).
Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde feitelijkheden, arbeid en/of diensten en handelingen weliswaar op onderdelen zouden kunnen worden bewezen, maar dat deze een dusdanig incidenteel karakter hadden dat niet kan worden gesproken van uitbuiting in de zin van artikel 273f Sr. Uit de hiervoor genoemde redengevende feiten en omstandigheden met betrekking tot de onder 2. primair bewezenverklaarde mishandeling van [Slachtoffer 1.] kan worden geconcludeerd dat verdachte geweld heeft uitgeoefend op [Slachtoffer 1.] . Echter kan op basis van de stukken in het dossier niet worden vastgesteld dat [Slachtoffer 1.] door dit geweld werd gedwongen om arbeid en/of diensten te verrichten. Eerder lijkt sprake te zijn geweest van een omgekeerd causaal verband, waarbij geweld werd gebruikt als straf voor de wijze waarop [Slachtoffer 1.] bepaalde opdrachten had uitgevoerd. Dit verband zou dwang kunnen opleveren in die zin dat hij arbeid en diensten bleef verrichten teneinde geweld te voorkomen, zij het dat de in het dossier genoemde arbeid en diensten een incidenteel karakter hebben en niet is uit te sluiten dat het genoemde geweld op zichzelf stond.
Gelet op vorenstaande zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van de hem ten laste gelegde mensenhandel.