ECLI:NL:RBNHO:2014:5309

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juni 2014
Publicatiedatum
10 juni 2014
Zaaknummer
AWB-13_606
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de realisatie van een klimbos en uitgiftepunt nabij De Koog

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 juni 2014 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de realisatie van een klimbos en een uitgiftepunt nabij De Koog. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van het perceel voor een klimbos binnen het bestemmingsplan past en dat het project niet in strijd is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS). De eisers, bestaande uit verschillende vennootschappen en stichtingen, hadden beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Texel, dat een omgevingsvergunning had verleend voor de bouw en het gebruik van het klimbos en uitgiftepunt. De rechtbank concludeerde dat de eisers, met uitzondering van eiseres sub 1, ontvankelijk waren in hun beroep. De rechtbank overwoog dat het project geen nieuwe functie of uitbreiding van bestaande functies met zich meebracht, en dat er geen sprake was van verstedelijking. De rechtbank oordeelde verder dat de ecologische impact van het project niet significant was en dat de vergunningverlening in overeenstemming was met de Flora- en faunawet. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres sub 1 niet-ontvankelijk en het beroep van eisers sub 2 tot en met 12 ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 13/606

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juni 2014 in de zaak tussen

1.
de vennootschap onder firma V.O.F. Beach Inn, te De Koog,
2.
de vennootschap onder firma Fa. Erena,te De Koog;
3.
de besloten vennootschap De Kuip Texel B.V.,gevestigd te De Koog
4.
[eiser sub 4], te De Koog;
5.
de vennootschap onder firma Het Uilenbos, te De Koog;
6.
de stichting Stichting Texelcampings, gevestigd te Texel;
7.
de vereniging 10 voor Texel, gevestigd te Texel;
8.
de vereniging Landschapszorg Texel, gevestigd te Texel;
9.
de vereniging Vogelwerkgroep Texel, gevestigd te Texel;
10.
[eisers sub 10],te De Koog;
11.
[eiser sub 11], te De Koog;
12.
[eiser sub 12], te De Koog;
(gemachtigde: mr. A.H. Jonkhoff),
eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, verweerder
(gemachtigde: mr. C.H. Witte).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[belanghebbenden] handelend onder de naam Wadventure Texel, te Weesp (gemachtigde: mr. S.W.C. Bonnet).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan derde-partij omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en gebruiken in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van het realiseren van een klimbos en een uitgiftepunt nabij parkeerterrein P21 (Boodtlaan 57) op het perceel kadastraal bekend sectie G nummer 573 te De Koog (hierna: het perceel).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 17 december 2013 heeft de voorzieningenrechter in de zaak geregistreerd onder het nummer ALK 13/1894 het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2014. Eisers zijn vertegenwoordigd door mr. C.C. de Brauw, kantoorgenote van mr. A.H. Jonkhoff.
Voor eiseres sub 2 is verschenen [A]. Voor eiseres sub 3 is verschenen [B]. Voor eiseres sub 7 is verschenen [C]. Voor eiseres sub 8 is verschenen [D]. Voor eiseres sub 9 is verschenen [E]. Eiser sub 11 is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.
Bij brief van 25 maart 2014 – en daarmee minder dan tien dagen voor de zitting –
heeft derde-partij een nader stuk ingebracht, te weten een reactie van deskundigenbureau Koeman en Bijkerk B.V. (hierna: Koeman en Bijkerk) op een door eisers ingebrachte “Notitie Second opinion natuurtoetsing Klimbos Texel” (hierna: second opinion) van Ecoresult van 10 maart 2014.
Eisers hebben de rechtbank ter zitting verzocht het door derde-partij ingebrachte stuk buiten beschouwing te laten, omdat het in strijd met het bepaalde in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te laat is ingediend. De rechtbank honoreert dit verzoek niet. Zij overweegt daartoe dat eisers, hoewel het beroep reeds op 9 april 2013 is ingesteld, eerst op 14 maart 2014 de second opinion hebben ingebracht. Niet gezegd kan worden dat derde-partij de reactie daarop in een onredelijk laat stadium heeft ingebracht. Dit betekent dat de rechtbank de reactie van derde-partij van 25 maart 2014 bij de beoordeling zal betrekken.
2.
De rechtbank is gehouden de ontvankelijkheid van het beroep ambtshalve te beoordelen.
3.1
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep van eiseres sub 1 overweegt de rechtbank als volgt.
3.2
Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers erkend dat bij brief van 9 april 2013, door de rechtbank diezelfde dag en daarmee binnen de beroepstermijn ontvangen, uitsluitend namens eisers sub 2 tot en met 12 beroep is ingesteld tegen het bestreden besluit en dat eerst bij brief van 7 mei 2013 – en daarmee buiten de beroepstermijn – ook namens eiseres sub 1 beroep is ingesteld tegen het bestreden besluit.
3.3
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
3.4
De omstandigheid dat de gemachtigde van eiseres sub 1 per abuis heeft nagelaten om bij brief van 9 april 2013 ook namens eiseres sub 1 beroep in te stellen tegen het bestreden besluit, betreft een omstandigheid die voor rekening en risico van eiseres sub 1 komt.
3.5
Het beroep van eiseres sub 1 is gelet hierop niet-ontvankelijk.
4.
De rechtbank stelt verder – mede op basis van het verhandelde ter zitting – vast dat eisers sub 2 tot en met 12 een zienswijze tegen het ontwerpbesluit hebben ingebracht en dat de zienswijzen voor zover die door natuurlijke personen zijn ingebracht ook namens de bedrijven zijn ingebracht waaraan die natuurlijke personen zijn te relateren. Artikel 6:13 van de Awb staat dus niet in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van deze eisers.
5.1
Bij verweerschrift van 3 juli 2013 heeft verweerder betwist dat eisers sub 2, 3, 4, 5, 6, 9, 10 en 12 als belanghebbenden zijn aan te merken bij het bestreden besluit en gesteld dat het beroep dat door deze eisers is ingesteld niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5.2
Met betrekking tot het beroep van eisers sub 2, 3, 4, 5, 10 en 12 overweegt de rechtbank als volgt.
Hoewel de woningen en panden van deze eisers op relatief grote afstand van het perceel zijn gelegen en nog daargelaten de vraag of al deze eisers het gehele jaar zicht hebben op het klimbos en het uitgiftepunt, is de ruimtelijke uitstraling van het voorziene project naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat het belang van deze eisers bij het bestreden besluit is betrokken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de straten Boodtlaan en Ruigendijk, waaraan de woningen en panden van eisers zijn gelegen, de belangrijkste toegangsroutes vormen tot het perceel alsmede dat, naar ter zitting is komen vast te staan, verwacht wordt dat het klimbos dagelijks ongeveer 360 bezoekers zal trekken. Aannemelijk is aldus dat in feitelijke zin sprake zal zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen in de directe (woon)omgeving van eisers. Hierdoor worden zij ten gevolge van het project rechtstreeks in hun belangen geraakt.
5.3
Met betrekking tot het beroep van eiseres sub 6 overweegt de rechtbank als volgt.
Ter zitting is komen vast te staan dat eiseres sub 6 een drietal campings in de nabijheid van het project beheert en exploiteert. Gelet op de afstand tussen het project en de situering van deze campings is aannemelijk dat deze campings rechtstreeks in hun belangen worden geraakt ten gevolge van het project. Eiseres sub 6 is daarmee als belanghebbende bij het bestreden besluit aan te merken. Anders dan verweerder heeft betoogd, is niet van belang dat eiseres sub 6 is gevestigd aan de Badweg te De Koog.
5.4
Met betrekking tot het beroep van eiseres sub 9 overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van haar statuten heeft eiseres sub 9 ten doel:
- het bestuderen en bekijken van in het wild levende vogels en hun gedragingen en het beleven van genoegen daaraan te bevorderen;
- het leveren van een bijdrage aan behoud, herstel en bescherming van vogels en vogelpopulaties en hun leefgebieden op Texel en in voorkomende gevallen ook daarbuiten;
- het leveren van een bijdrage aan het vergroten van de kennis over vogels en vogelpopulaties.
Ter zitting is komen vast te staan dat eiseres sub 9 feitelijke werkzaamheden verricht die concreet zijn gericht op de behartiging van het belang dat de organisatie zich blijkens haar statuten ten doel stelt te behartigen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres sub 9 door het project rechtstreeks in haar belangen wordt geraakt die zij blijkens haar statutaire doelstellingen en feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt, zodat ook zij als belanghebbende bij het bestreden besluit is aan te merken.
6.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat eisers, met uitzondering van eiseres sub 1, ontvankelijk zijn in hun beroep.
7.
Het project voorziet in het realiseren van een klimbos en de bouw van een uitgiftepunt. Door middel van touwen, bruggen en ladders kunnen bezoekers zich op een hoogte van vier tot zeven meter door het bos bewegen via klimplatforms. Het plangebied blijft voor een ieder toegankelijk. Het uitgiftepunt wordt gebruikt als verkooppunt van toegangskaarten en kleine versnaperingen. In het gebouw zijn twee toiletruimtes, een verblijfsruimte voor werknemers en een opslagruimte voor klimmaterialen aanwezig. De oppervlakte van het gebouw bedraagt circa 36 m2. Het klimbos zal, in elk geval in vakantieperioden, zeven dagen per week gedurende drie dagdelen geopend zijn. Het perceel ligt binnen de Ecologische Hoofstructuur (EHS).
8.
De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)) en de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo). De omgevingsvergunning ziet op het bouwen van het uitgiftepunt en de klimplatforms.
9.1
Op grond van het ten tijde van het bestreden besluit ter plaatse vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Texel" (inclusief “Buitengebied Texel, herziening ingevolge artikel 30 WRO”) (hierna: het bestemmingsplan) rustte op het betreffende perceel de bestemming “Natuurgebied-B”.
9.2
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor natuurgebied-B aangewezen gronden bestemd voor doeleinden van landschaps- en natuurbescherming en recreatief gebruik.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de planvoorschriften mogen deze gronden uitsluitend gebruikt en ingericht worden voor het beheer, het herstel en de uitbouw van de aan die gronden eigen landschappelijke, natuurlijke, bosbouwkundige en recreatieve waarden en de daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken.
Op grond van artikel 5, derde lid, van de planvoorschriften is het oprichten van gebouwen op de in lid 1 genoemde gronden verboden.
In artikel 5, vierde lid, van de planvoorschriften is een bebouwingsregeling opgenomen voor andere bouwwerken.
10.
Naar het oordeel van de rechtbank is het uitgiftepunt in strijd met artikel 5, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, omdat het oprichten van gebouwen is verboden. Verder zijn de klimplatforms in strijd met de bebouwingsregeling voor andere bouwwerken zoals opgenomen in artikel 5, vierde lid, van de planvoorschriften.
11.
Verweerder heeft voor het uitgiftepunt en de klimplatforms met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3
°, van de Wabo omgevingsvergunning verleend voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
12.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo kan een omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
13.
De beslissing om al dan niet omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo behoort tot de bevoegdheden van verweerder, waarbij verweerder beleidsvrijheid heeft en de rechter terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
14.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit een ruimtelijke onderbouwing ten grondslag gelegd van Stedenbouwkundig adviesbureau Texel van 20 augustus 2012.
15.1
Eisers betogen dat in het bestreden besluit en de ruimtelijke onderbouwing niet is onderkend dat het gebruik van het perceel als klimbos in strijd is met de bestemming “Natuurgebied-B”.
15.2
Indien deze beroepsgrond zou slagen, zou het bestreden besluit vernietigd dienen te worden en zou verweerder een nieuw besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning dienen te nemen. Bij het nemen van zo een nieuw besluit zou verweerder rekening dienen te houden met alle relevante feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment voordoen en zou hij het recht moeten toepassen zoals dat op dat moment geldt.
Ter zitting is komen vast te staan dat inmiddels het bestemmingsplan “Buitengebied Texel 2013” in werking is getreden. Op grond van dit bestemmingsplan geldt ter plaatse de bestemming “Bos”. Op grond van artikel 22.1, aanhef en onder e, van de planregels zijn de voor Bos aangewezen gronden mede bestemd voor dagrecreatief en educatief medegebruik. Aan dit bestemmingsplan zou verweerder de aanvraag dienen te toetsen indien hij een nieuw besluit op de aanvraag zou dienen te nemen.
15.3
De rechtbank is van oordeel dat het gebruik van het bos als klimbos binnen de bestemming “Bos” past omdat sprake is van dagrecreatief medegebruik. Dit geldt ook voor het gebruik van het uitgiftepunt, aangezien dat wordt opgericht ten behoeve van het klimbos. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Een klimbos is aan te merken als dagrecreatie. De vraag die dient te worden beantwoord is of sprake is van medegebruik.
In de planregels ontbreekt een definitie van het begrip “dagrecreatief medegebruik”. In artikel 1.57 is wel een definitie opgenomen van het begrip “extensief dagrecreatief medegebruik”: medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen het recreatief gebruik is toegestaan. Het woord “extensief” wordt echter in artikel 22.1, in tegenstelling tot bij de agrarische bestemmingen en de natuurbestemmingen binnen hetzelfde bestemmingsplan, niet gehanteerd.
Hieruit leidt de rechtbank af dat niet-extensief dagrecreatief medegebruik op grond van artikel 22.1 is toegestaan. Voorts staat in artikel 22.1, in tegenstelling tot bij de agrarische bestemmingen en de natuurbestemmingen, niet aangegeven dat het medegebruik ondergeschikt dient te zijn. De aanduiding “medegebruik” brengt naar het oordeel van de rechtbank wel met zich dat het dagrecreatief gebruik samen dient te vallen met één of meerdere van de in artikel 22.1 onder a tot en met d genoemde bestemmingen. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank sprake. Het klimbos wordt gerealiseerd in een bestaand bos dat voor een ieder toegankelijk is, ook voor diegenen die geen gebruik maken van het klimbos. Het gebruik van het bos als klimbos is van een aard en omvang dat het bos de in artikel 22.1 a tot en met c genoemde waarden in voldoende mate behoudt.
15.4
Omdat het voornoemde gebruik op grond van het nieuwe bestemmingsplan is toegestaan, hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij een beoordeling van hun onder 15.1 weergegeven beroepsgrond, zodat deze beroepsgrond verder geen bespreking behoeft.
De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande in het hierna volgende van uit dat het gebruik als klimbos (inclusief uitgiftepunt) binnen het bestemmingsplan past.
16.1
Eisers betogen verder dat in de ruimtelijke onderbouwing niet is ingegaan op de strijdigheid van de klimplatforms met het bestemmingsplan. Niettemin is ook daarvoor vergunning verleend. Het bestreden besluit is volgens eisers in zoverre gebrekkig gemotiveerd.
16.2
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit uitsluitend staat vermeld dat het uitgiftepunt in strijd is met de planvoorschriften. In de Nota van beantwoording is aangegeven dat zowel voor het uitgiftepunt als het plaatsen van de klimplatforms een procedure wordt gevoerd om af te wijken van het bestemmingsplan. Bij de aanvraag zijn tekeningen gevoegd waarop de klimplatforms zijn ingetekend. Deze tekeningen maken onderdeel uit van het bestreden besluit.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verweerder de klimplatforms, als integraal onderdeel van het project, bij zijn beoordeling heeft betrokken en ook voor die bouwwerken omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan heeft verleend.
16.3
De beroepsgrond faalt.
17.1
Eisers betogen daarnaast dat onvoldoende rekening is gehouden met de te verwachten geluidsoverlast van het project. Eisers betogen voorts dat onduidelijk is hoe omgegaan gaat worden met een toename van parkeerproblemen en verkeersbewegingen ten gevolge van het project.
17.2
De rechtbank is van oordeel dat, naar eisers ter zitting ook hebben erkend, de beweerdelijke parkeer-, geluids- en verkeersoverlast niet wordt veroorzaakt door de onderhavige omgevingsvergunning voor het bouwen van het uitgiftepunt en de klimplatforms, maar door het beoogde gebruik van het bos als klimbos. Zoals onder 15.4 is overwogen, gaat de rechtbank er echter van uit dat dat gebruik binnen het (nieuwe) bestemmingsplan past.
17.3
Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
18.1
Eisers betogen voorts dat het project in strijd is met de artikelen 12, 14 en 19 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: PRVS).
18.2
Op grond van artikel 14, eerste lid, van de PRVS in verbinding met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van de PRVS mag de omgevingsvergunning niet voorzien in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in het landelijk gebied. Op grond van artikel 1, lid 38, van de PRVS wordt onder verstedelijking verstaan: alle functies die verband houden met wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, voorzieningen, bovengrondse en ondergrondse infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen, voor zover deze het oprichten van bebouwing mede mogelijk maken.
Niet in geschil is dat het project is gelegen in landelijk gebied. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van verstedelijking in de zin van artikel 14 PRVS. Er is namelijk geen sprake van een nieuwe functie of uitbreiding van een bestaande functie. Het gebruik als klimbos en ook het gebruik dat wordt gemaakt van het uitgiftepunt is reeds toegestaan in het bestemmingsplan. Met het verlenen van de onderhavige omgevingsvergunning wordt dan ook geen nieuw gebruik en dus geen nieuwe functie mogelijk gemaakt, doch slechts nieuwe bebouwing. Bovendien wordt het gebied waarbinnen het voornoemde gebruik is toegestaan met het verlenen van de omgevingsvergunning niet vergroot.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat van verstedelijking en strijd met artikel 14 van de PRVS geen sprake is, zodat het primaire betoog van eisers faalt.
18.3
Op grond van artikel 12, eerste lid, van de PRVS in verbinding met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van de PRVS mag de omgevingsvergunning niet voorzien in een nieuw bedrijventerrein of een nieuwe kantoorlocatie of een uitbreiding van een bestaand terrein in het landelijk gebied. Op grond van artikel 1, achtste lid, eerste volzin, van de PRVS wordt in deze regeling verstaan onder bedrijventerrein: een binnen de provincie Noord-Holland gelegen terrein van minimaal 1 ha bruto dat vanwege zijn bestemming bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening en industrie. De rechtbank is van oordeel dat met het project geen bedrijventerrein als bedoeld in artikel 1, achtste lid, van de PRVS wordt gerealiseerd, omdat het terrein waar het project is beoogd niet bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening en industrie. De rechtbank volgt eisers dus niet in hun subsidiaire betoog dat sprake is van strijd met artikel 12, eerste lid, van de PRVS.
18.4
Op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder c, van de PRVS geldt voor de gronden aangeduid op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan, als Ecologische Hoofdstructuur en als Ecologische Verbindingszone, dat een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur en de Ecologische Verbindingszone significant aantasten.
Gelet op het onder 15.4 overwogene dient uitsluitend te worden beoordeeld of ten gevolge van het bouwen van het uitgiftepunt en de klimplatforms sprake is van een significante aantasting van de EHS.
In het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde ecologische onderzoek van Koeman en Bijkerk van 27 augustus 2012 (hierna: het ecologische onderzoek) is geconcludeerd dat ten behoeve van de bouw van het uitgiftepunt een beperkt aantal bomen zal worden gekapt. Ten gevolge hiervan is, zo staat in het onderzoek vermeld, geen sprake van een significant areaalverlies omdat het om een klein oppervlakte gaat. Voorts is geconcludeerd dat er vanwege de zeer beperkte oppervlakte van het plangebied en de omstandigheid dat er geen verandering van gebruik binnen het plangebied zal optreden, geen versnippering van de EHS zal optreden en dat de robuustheid daarvan of eventuele verbindingszones evenmin zullen worden aangetast. Daarnaast is geconcludeerd dat ten gevolge van het bouwen van het uitgiftepunt de ambitie om het gebied als beheertype “Duinbos” te behouden niet wordt belemmerd.
De rechtbank stelt vast dat eisers betogen dat vanwege het intensievere gebruik van het bos ten gevolge van de realisatie van het klimbos sprake zal zijn van verstorende werking. Eisers betogen niet dat van het bouwen van de klimplatforms en het uitgiftepunt een verstorende werking uitgaat. In de door eisers overgelegde second opinion wordt verder uitsluitend gesteld dat het ecologische onderzoek geen scherp inzicht geeft in de wezenlijke kenmerken en waarden van dit deel van de EHS alsmede dat de beoordeling van de effecten door de geplande activiteiten – als gevolg van de te verwachten toename van gebruikers – uitgebreider had gekund.
Eisers hebben (met de second opinion) naar het oordeel van de rechtbank aldus de conclusies in het ecologische onderzoek dat ten gevolge van het bouwwerkzaamheden geen sprake is van een significante aantasting van de EHS niet gemotiveerd bestreden. Verweerder heeft het ecologische onderzoek in zoverre aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen en mogen leggen.
De rechtbank overweegt verder dat de aanvraag en het bestreden besluit niet zien op de aansluiting van het uitgiftepunt op het riool en de stroomvoorziening, zodat dit aspect buiten het project en daarmee buiten de omvang van dit geding valt.
De rechtbank volgt eisers dus evenmin in hun stelling dat het project in strijd is met artikel 19, eerste lid, aanhef en onder c, van de PRVS.
18.5
De beroepsgrond van eisers dat het project in strijd is met de PRVS slaagt niet.
19.1
Eisers betogen voorts, kort samengevat, dat voor het project een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (Ffw) noodzakelijk is, omdat niet kan worden uitgesloten dat beschermde (dier)soorten ten gevolge van het project zullen worden verstoord.
19.2
Op grond van artikel 2.27, eerste lid, eerste volzin, van de Wabo wordt in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft.
Op grond van artikel 75b, eerste lid, van de Ffw is de afdeling 2a “Omgevingsvergunning” van toepassing op handelingen:
a. waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en
b. die tevens zijn aan te merken als handelingen waarvoor een of meer van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 13, eerste lid, 17 en 18 gestelde verboden gelden en ten aanzien waarvan Onze Minister op grond van artikel 75, derde lid, bevoegd is ontheffing te verlenen
Op grond van artikel 75c, eerste lid, van de Ffw draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag tevens betrekking heeft op de handelingen die voldoen aan de criteria, bedoeld in artikel 75b, eerste lid.
Op grond van artikel 75d, eerste lid, van de Ffw wordt een omgevingsvergunning die betrekking heeft op handelingen als bedoeld in artikel 75b, eerste lid, niet verleend dan nadat Onze Minister heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo.
19.3
Gelet op artikel 75c, eerste lid, van de Ffw moet worden bezien of verweerder zich ten tijde van het nemen van het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat de activiteiten waarvoor omgevingsvergunning is aangevraagd en verleend geen handelingen als bedoeld in artikel 75b, eerste lid, van de Ffw omvatten.
Uit het onder 15.4 overwogene volgt dat voor het gebruik als klimbos en het gebruik dat binnen het uitgiftepunt plaatsvindt geen omgevingsvergunning is vereist. Dit betekent dat afdeling 2a van de Ffw niet van toepassing is op dat gebruik en de handelingen die daarmee gepaard gaan. Voor zover eisers betogen dat ten gevolge van dat gebruik mogelijk beschermde (dier)soorten worden verstoord, valt dat betoog dan ook buiten de omvang van het geding.
Beoordeeld dient slechts te worden of de handelingen waarvoor wel een omgevingsvergunning is vereist, te weten het bouwen van de klimplatforms en het uitgiftepunt, tevens zijn aan te merken als handelingen waarvoor een of meer van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 13, eerste lid, 17 en 18 van de Ffw gestelde verboden gelden.
19.4
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank gelet op het ecologische onderzoek en het nadere stuk van 25 maart 2014 terecht geconcludeerd dat het bouwen van de klimplatforms en het uitgiftepunt niet tevens als handelingen kunnen worden aangemerkt waarvoor een of meer van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 13, eerste lid, 17 en 18 van de Ffw gestelde verboden gelden.
De rechtbank acht in de eerste plaats van belang dat in het ecologische onderzoek is geconcludeerd dat de voorgenomen bouwwerkzaamheden slechts in beperkte mate invloed kunnen hebben op broedende vogels. Overwogen is dat negatieve effecten van de bouwwerkzaamheden, in de vorm van verstoring en vernietiging van enkele nesten, op de aangetroffen beschermde vogelsoorten slechts worden verwacht wanneer de bouwwerkzaamheden worden verricht gedurende de periode dat broedende vogels aanwezig zijn. Om dit effect te mitigeren is in het ecologische onderzoek aanbevolen de werkzaamheden niet te laten plaatsvinden tijdens de broedperiode. Het ecologische onderzoek maakt deel uit van het bestreden besluit. In het bestreden besluit heeft verweerder derde-partij gewezen op de rechtstreeks werkende zorgplicht uit artikel 2, eerste lid, en de hiervoor genoemde verbodsbepalingen van de Ffw. Deze bepalingen hebben onder meer tot doel te voorkomen dat vogels worden verontrust, nesten worden beschadigd en eieren worden vernield. Het daartoe bevoegde gezag kan handhavend optreden tegen overtreding van deze bepalingen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank afdoende geborgd dat de bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen zullen worden verricht. Daarom hoefde verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet afzonderlijk nog een daartoe strekkend vergunningvoorschrift aan het bestreden besluit te verbinden.
In de tweede plaats acht de rechtbank van belang dat in het ecologische onderzoek en het nadere stuk van 25 maart 2014 is geconcludeerd dat jaarrond beschermde nesten van vogels en andere dan de aangetroffen beschermde soorten niet in het plangebied worden verwacht. De door eisers overgelegde stukken, waaronder de second opinion, bevatten onvoldoende objectieve en verifieerbare gegevens voor een andersluidende conclusie.
19.5
De rechtbank merkt ter informatie van partijen nog het volgende op. Ten gevolge van het gebruik als klimbos en het uitgiftepunt worden mogelijk handelingen verricht waarvoor een of meer van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 13, eerste lid, 17 en 18 van de Ffw gestelde verboden gelden. Deze verbodsbepalingen hebben rechtstreekse werking. Dit betekent dat voor het gebruik als klimbos en het uitgiftepunt mogelijk afzonderlijk nog een ontheffing op grond van de Ffw nodig is.
19.6
De beroepsgrond slaagt niet.
20.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan kunnen verlenen en terecht omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ten behoeve van de klimplatforms en het uitgiftepunt verleend. Het beroep van eisers sub 2 tot en met 12 is ongegrond.
21.
Het betoog van eisers dat in het bestreden besluit ten onrechte geen aandacht is besteed aan de toenemende vuilnisproblematiek in de omgeving van het project valt buiten de omvang van het geding, nu dat aspect niet via de Wabo wordt gereguleerd.
22.
Eisers hebben ter zitting de beroepsgrond dat sprake is van strijd met de Natuurbeschermingswet niet langer gehandhaafd. Deze beroepsgrond zal de rechtbank dan ook niet bespreken.
23.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep van eiseres sub 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eisers sub 2 tot en met 12 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Liefting-Voogd, voorzitter, mr. S.M. Auwerda en
mr. drs. M.M. Kaajan, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2014.
griffier voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.