ECLI:NL:RBNHO:2014:531

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
C/14/143578 / FA RK 13-239
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van gemeenschap tussen partijen met betrekking tot de echtelijke woning en partnerbijdrage

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die gehuwd waren in Suriname. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw betwist deze ontwrichting en heeft aangegeven dat haar geloofsovertuiging haar belemmert om in te stemmen met de echtscheiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw sinds juli 2013 niet meer in de echtelijke woning verblijft en dat de man geen uitzicht op verzoening ziet. De rechtbank oordeelt dat de man, gezien zijn langdurige bewoning van de woning en zijn eigendomspercentage, recht heeft op het gebruik van de echtelijke woning voor een periode van zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om een partnerbijdrage van € 557,00 per maand, maar partijen zijn overeengekomen dat de man € 419,00 per maand zal betalen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen. Ook heeft de man verzocht om de verdeling van de gemeenschap tussen partijen, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behoudens de echtscheiding zelf. De beschikking is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/14/143578 / FA RK 13-239
Beschikking d.d. 22 januari 2014 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man], blijkens de huwelijksakte: [de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. E. Busch, gevestigd te Alkmaar,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. W.L. Sieval, gevestigd te Heerhugowaard.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 5 februari 2013;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de vrouw, ingekomen op
23 april 2013;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op
17 mei 2013, en
- het bericht met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 13 december 2013.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 december 2013.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. Busch voornoemd, en de vrouw, bijgestaan door mr. Sieval voornoemd.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats], Suriname.
2.2.
Scheiding
2.2.1.
De man heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De vrouw heeft de gestelde duurzame ontwrichting betwist en gesteld dat zij moeite heeft met het echtscheidingsverzoek van de man vanwege haar geloofsovertuiging. Zij betwist dat er sprake is van een duurzame ontwrichting. Volgens de vrouw is er sprake van een belangenverstrengeling en tracht de man haar financieel te benadelen. Zij ondervindt ook een nadeel omdat zij de echtelijke woning op termijn zal moeten verlaten. Volgens de vrouw wordt de man door zijn kinderen beïnvloed.
2.2.2.
Bij beoordeling van het verzoek van de man om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken dient beoordeeld te worden of de voortzetting van de samenleving van partijen ondraaglijk is geworden zonder dat er uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen. De vrouw woont sinds juli 2013 niet meer in de echtelijke woning. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, blijkt dat wat de man betreft er geen enkel uitzicht bestaat op een verzoening tussen hem en de vrouw. Hij wil rust en verder met zijn eigen leven. Volgens de man hadden partijen elke dag ruzie met elkaar. De man stelt dat hij bij de vrouw een negatieve gedragsverandering heeft waargenomen op het moment dat zij bij hem kwam wonen. Hij voelt zich misbruikt door de vrouw en stelt dat de vrouw hem en zijn volwassen kinderen de laatste maanden het leven zuur maakt. Hij ontkent dat zijn kinderen hem hebben gedwongen een echtscheidingsprocedure op te starten.
Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een duurzame ontwrichting van het huwelijk van partijen. De verzochte echtscheiding zal dan ook worden uitgesproken. Dat de vrouw op basis van haar geloofsovertuiging moeite heeft met een echtscheiding tussen partijen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Een geloofsovertuiging is immers geen grond om de echtscheiding wel of niet te kunnen uitspreken.
2.3.
Woning
2.3.1.
De man heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden.
De man heeft daartoe aangevoerd dat de woning voor 75 % zijn eigendom is omdat hij de woning heeft geërfd van zijn eerste overleden echtgenote die een uitsluitingsclausule in haar testament had opgenomen. De man stelt dat hij de woning al 45 jaar bewoond en dat van hem niet verwacht mag worden dat hij, gelet op zijn leeftijd, de echtelijke woning zal moeten verlaten.
2.3.2.
De vrouw heeft eveneens het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden.
De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat zij in deze woning wil verblijven met haar minderjarige kinderen. De vrouw is in 2010 samen met haar kinderen voor de man naar Nederland gekomen en heeft in Nederland geen familieleden. Zij heeft geen inkomen en heeft daardoor problemen met het vinden van een andere woonruimte.
2.3.3.
De rechtbank stelt voorop dat het verzoek van de vrouw enkel kan worden toegewezen indien zij de woning ten tijde van de inschrijving van onderhavige beschikking in de registers van de burgerlijke stand bewoond. De vrouw bewoont deze woning thans niet en gelet op hetgeen de man naar voren heeft gebracht, acht de rechtbank niet aannemelijk dat de man alsnog gezamenlijk met de vrouw de echtelijke woning zal gaan bewonen. Reeds om deze reden dient het verzoek van de vrouw te worden afgewezen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de man, alle omstandigheden tezamen genomen, meer belang heeft bij het bewonen van de echtelijke woning dan de vrouw. Deze belangen van de man zijn met name gelegen in zijn leeftijd en het feit dat hij de echtelijke woning van partijen reeds gedurende 45 jaar bewoond en verkocht is aan de woning. De vrouw heeft niet betwist dat de man voor 75 % eigenaar is van de echtelijke woning. Hij heeft daardoor een grotere kans dan de vrouw om de echtelijke woning na de echtscheiding te kunnen overnemen, met name ook nu de vrouw geen inkomsten uit arbeid heeft. Tot slot acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat het voor de man niet langer mogelijk is om bij zijn kinderen te verblijven. Bij het vorenstaande komt dat de vrouw haar standpunten op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Zo heeft zij weliswaar gesteld dat zij haar huidige woonruimte in een kerkgebouw dient te verlaten in verband met een verbouwing van de kerk, maar heeft daarvan geen stukken overgelegd. Voorts is tijdens de mondelinge behandeling onduidelijkheid ontstaan om welke reden de urgentieverklaring van de vrouw is afgewezen dan wel ingetrokken en heeft de vrouw dit ook verder niet met stukken onderbouwd. De rechtbank heeft bij de beslissing acht geslagen op het feit dat de vrouw drie minderjarige kinderen uit een eerdere relatie dient te verzorgen. De rechtbank gaat voorbij aan de stellingen die de vrouw heeft ingenomen met betrekking tot haar gezondheid, nu de man betwist dat de vrouw ziek is en de vrouw van haar ziekte geen stukken heeft overgelegd.
2.3.4.
Alle omstandigheden tezamen genomen, zal de rechtbank het verzoek van de man met betrekking tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning toewijzen onder gelijktijdige afwijzing van dit verzoek van de vrouw.
2.3.5.
De man heeft in zijn verweerschrift op de zelfstandige verzoeken van de vrouw verzocht op te nemen dat zijn bijdrage in de woonlasten van de echtelijke woning van de vrouw wordt aangemerkt als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw. De man is op dit verzoek niet meer teruggekomen. Tevens is niet gebleken of partijen overeenstemming hebben over dit punt en noch is gebleken of dit punt is meegenomen bij het vaststellen van de hierna te melden partnerbijdrage. Gelet op het vorenstaande en het feit dat de man de echtelijke woning zelf bewoond, gaat de rechtbank aan dit verzoek van de man voorbij.
2.4.
Onderhoudsbijdrage
2.4.1.
De vrouw heeft als zelfstandig verzoek verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 557,00 per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
De man heeft daartegen verweer gevoerd.
2.4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen aan de rechtbank laten weten dat zij zijn overeengekomen dat de man aan de vrouw een partnerbijdrage zal betalen van
€ 419,- per maand, zoals ook was bepaald in het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure tussen partijen. De rechtbank begrijpt dat de vrouw haar verzoek heeft aangepast naar aanleiding van hetgeen partijen zijn overeengekomen.
2.4.3.
Het gewijzigde verzoek komt de rechtbank rechtmatig en gegrond voor en dient derhalve als na te melden te worden toegewezen.
2.5.
Verdeling
2.5.1.
De man heeft verzocht de verdeling te bevelen van de tussen de partijen bestaande gemeenschap, ten overstaan van een notaris en met benoeming van een onzijdig persoon. Ten tijde van de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven dat hij heeft bedoeld dat de rechtbank twee onzijdige personen benoemt om partijen eventueel te vertegenwoordigen.
De vrouw heeft daartegen geen verweer gevoerd.
2.5.2.
De rechtbank zal het verzoek van de man, nu de vrouw daartegen geen verweer heeft gevoerd, als na te melden toewijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te[plaats], Suriname, op
[huwelijksdatum];
3.2.
bepaalt dat de man tegenover de vrouw het recht heeft om in de woning aan het adres [woonadres] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als hij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
3.3.
bepaalt dat de man € 419,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.4.
beveelt partijen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap ten overstaan van een notaris. Voor het geval partijen het binnen veertien dagen na inschrijving van de beschikking tot echtscheiding over de keuze van een notaris niet eens zijn, benoemt de rechtbank mr. J.G.B. Langedijk, notaris te Heerhugowaard, of diens waarnemer of opvolger. Wanneer de vrouw niet meewerkt aan de verdeling zal mr. F. Riezebos, advocaat te Heerhugowaard, als haar vertegenwoordiger optreden. Wanneer de man niet meewerkt aan de verdeling zal mr. E.F.E. Hoekstra advocaat te Heerhugowaard, als zijn vertegenwoordiger optreden;
3.5.
verklaart de beslissing, behoudens ten aanzien van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 22 januari 2014.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..