Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Tussen partijen vaststaande feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
Artikel XXXIV (overgangsrecht vervanging heffingsrente door belastingrente)
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] N.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de toepassing van heffingsrente op een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting. Eiseres, [X] N.V., had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Belastingdienst waarin een heffingsrente van € 1.221 was opgelegd. De rechtbank diende te beoordelen of het overgangsrecht, dat het regime van de heffingsrente tot 1 januari 2013 handhaafde voor vennootschappen waarvan het boekjaar vóór 1 januari 2012 begon, in strijd was met het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM en artikel 26 IVBPR. Eiseres stelde dat zij ongelijk werd behandeld ten opzichte van vennootschappen waarvan het boekjaar op of na 1 januari 2012 begon.
De rechtbank overwoog dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het maken van onderscheid tussen gelijke gevallen. De keuze om het heffingsrente regime te handhaven voor oudere boekjaren was volgens de rechtbank gerechtvaardigd door praktische en uitvoeringstechnische redenen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een schending van de genoemde verdragsbepalingen en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak benadrukt de rol van de wetgever in fiscale zaken en de noodzaak van een objectieve rechtvaardiging voor eventuele ongelijkheden in behandeling.
De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken en heeft partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.