ECLI:NL:RBNHO:2014:5622

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
AWB-13_779
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking inzake aanslag inkomstenbelasting na renseignementen over bankrekening in Luxemburg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. S. Bharatsingh, en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. De zaak betreft een informatiebeschikking die door de Belastingdienst is genomen naar aanleiding van ontvangen renseignementen over een bankrekening in Luxemburg die eiser zou hebben aangehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eerder onherroepelijk was komen vast te staan dat eiser in oudere jaren gerechtigd was tot deze bankrekening. Dit leidde tot het vermoeden dat de door de Belastingdienst gevraagde gegevens van belang zijn voor de bepaling van de hoogte van de op te leggen aanslag inkomstenbelasting voor het belastingjaar 2009.

De rechtbank heeft de informatiebeschikking van 17 september 2012, die betrekking heeft op de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2009, beoordeeld. Eiser had geen aangifte gedaan voor dat jaar en had niet gereageerd op vragen van de Belastingdienst over de bankrekening. De rechtbank oordeelde dat eiser verplicht was om de gevraagde gegevens te verstrekken en dat hij niet volstond met de ontkenning van het rekeninghouderschap. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en stelde hem in de gelegenheid om binnen vier weken na het onherroepelijk worden van de uitspraak te voldoen aan de verplichtingen uit de informatiebeschikking.

De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken en heeft de beslissing openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te Amsterdam, waar partijen binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep kunnen instellen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/779
Uitspraakdatum: 23 juni 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen
[X 1], wonende te [Z], eiser,
gemachtigde: mr. drs. S. Bharatsingh,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Verweerder heeft met dagtekening 17 september 2012 op naam van eiser een informatiebeschikking in de zin van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) genomen met betrekking tot een op te leggen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) over het belastingjaar 2009.
1.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 december 2012 de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2014. Namens eiser is daar verschenen [A]. Namens verweerder zijn verschenen B. Swart en V.P. Wakkerman.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Eiser, geboren [geboortedatum], is ongehuwd. De moeder van eiser is genaamd [B].
2.2.
De Belastingdienst heeft twee renseignementen ontvangen inzake een bij Kredietbank Luxembourg (hierna: KBL) aangehouden rekening per 31 januari 1994. Beide renseignementen betreffen afdrukken van een microfiche, afkomstig van KBL en vermelden het rekeningnummer [NUMMER]. Op het eerste renseignement is vermeld:
“[NUMMER](...) TER LDO[X 1] OU [B]
211.115,92”
Op het tweede renseignement is vermeld:
“[NUMMER](...) VUE [X 1] OU [B]
-45,31”
2.3.
In een ambtsedige verklaring van 8 februari 2006 van een medewerker van de Belastingdienst/FIOD-ECD is uit de match van de rekeninghouder(s) zoals vermeld op de microfiches met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden, geconcludeerd dat als enige rekeninghouder(s) van de rekening bij KBL met nummer [NUMMER] in aanmerking komen [X 1] met [B].
2.4.
Naar aanleiding van voormelde renseignementen heeft verweerder aan eiser (onder meer) navorderingsaanslagen ib/pvv voor de jaren 1991 tot en met 2000 en navorderingsaanslagen vermogensbelasting voor de jaren 1991 tot en met 2000 opgelegd. Daarbij zijn verhogingen/boetes opgelegd. In het door eiser betreffende deze navorderingsaanslagen ingestelde beroep heeft het gerechtshof Amsterdam bij uitspraken van 23 september 2010 en 10 februari 2011 aannemelijk geoordeeld dat sprake is van een juiste identificatie van eiser als rekeninghouder en dat eiser in genoemde jaren een bankrekening heeft aangehouden bij KBL. De Hoge Raad heeft bij arresten van 2 december 2011, nrs. 10/04796 en 11/01377, ECLI:NL:HR:2011:BU6494 respectievelijk ECLI:NL:HR:2011:BU6513, deze uitspraken gehandhaafd voor zover het de opgelegde navorderingsaanslagen betreft. Genoemde hofuitspraken zijn uitsluitend vernietigd voor zover het verhogingen en boetes betreft en de Hoge Raad heeft de zaken hiervoor verwezen naar een ander gerechtshof voor verdere behandeling met inachtneming van de arresten.
2.5.
Eiser heeft voor het jaar 2009 geen aangifte ib/pvv gedaan.
2.6.
Bij brieven van 8 juni 2012 en 23 juli 2012 (rappel verzoek) heeft verweerder met betrekking tot het belastingjaar 2009 vragen gesteld aan eiser. Hierbij zijn de volgende vragen gesteld met betrekking tot de rekening bij KBL met nummer [NUMMER]:
“1. Is deze bankrekening in 2009 nog steeds door u aangehouden?
2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2009?
3. Zo nee, waar wordt het eerder op de KBL-rekening gestalde vermogen in 2009 aangehouden?
4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2009?
5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?
6. Heeft u nog andere buitenlandse rekeningen waar geen opgaaf van gedaan is?
7. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en) (in kopie) voor deze jaren te overleggen.”
Eiser is in de brieven gewezen op de verplichtingen als vermeld in de artikelen 47 en 49 van de Awr.
2.7.
Eiser heeft niet op de vragenbrieven gereageerd. Vervolgens is de informatiebeschikking gedagtekend 17 september 2012 genomen. In reactie hierop heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 26 september 2012 geantwoord:
“Met referte aan uw schrijven van 17 september jl. deel ik u namens belanghebbende mee dat hij over het onderhavige jaar, 2009, geen rekening heeft aangehouden bij de Kredietbank Luxemburg te Luxemburg. Derhalve kan hij de door u in uw voormelde brief verzochte informatie niet verstrekken.”
Deze brief is aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de informatiebeschikking.
3.
Geschil
In geschil is of de informatiebeschikking terecht is genomen.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de beschikking. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Awr is ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 52a van de Awr kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststellen dat niet of niet volledig aan de verplichtingen van artikel 47 van de Awr is voldaan. Bij een eventueel bezwaar tegen een belastingaanslag wordt deze op grond van artikel 25, derde lid, van de Awr gehandhaafd als de daarop betrekking hebbende informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, tenzij zou zijn gebleken dat en in hoeverre de aanslag onjuist is.
4.2.
De rechtbank acht overeenkomstig de door de Hoge Raad bevestigde oordelen van het gerechtshof Amsterdam van 23 september 2010 en 10 februari 2011, aannemelijk dat eiser in de jaren 1991 tot en met 2000 gerechtigd was tot een bankrekening bij KBL en dat het saldo op 31 januari 1994 (minimaal) het genoemde saldo van ruim ƒ 211.000 bedroeg.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee het vermoeden gerechtvaardigd dat de door verweerder gevraagde gegevens en inlichtingen van belang zijn voor de bepaling van de hoogte van de op te leggen aanslag ib/pvv voor het jaar 2009. De namens eiser ter zitting aangevoerde stelling dat verweerder er in zijn algemeenheid vanuit had moeten gaan dat het saldo vanaf 31 januari 1994 ieder jaar met ƒ 25.000 is afgenomen, zodat er geen saldo resteert in 2009, faalt. Onder voormelde omstandigheden rust op eiser de verplichting de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken en kan hij niet volstaan met de ontkenning dat hij in het onderhavige jaar rekeninghouder was, dan wel met de algemene stelling dat er vanuit moet worden gegaan dat het saldo met ƒ 25.000 per jaar is afgenomen. Eiser heeft niet aan deze verplichting voldaan en zal daartoe nogmaals in de gelegenheid worden gesteld.
4.3.
Het is aan verweerder te bezien of hij aan de hand van de al dan niet nader van eiser verkregen informatie de aanslag over 2009 zal opleggen in afwijking van de aangifte en om in de eventuele bezwaarfase te beoordelen of en in hoeverre hij de opgelegde aanslag op de voet van genoemd artikel 25, derde lid, van de Awr handhaaft.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond, en
- stelt eiser in de gelegenheid om binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak te voldoen aan de in de beschikking van 17 september 2012 opgenomen verplichtingen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Jong, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. G.H. de Soeten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.