ECLI:NL:RBNHO:2014:600

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
15/801131-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak inzake de invoer van cocaïne te Schiphol met beroep op psychische overmacht

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 januari 2014 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 4 oktober 2013 te Schiphol opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en er zijn verschillende bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder een rapport van het Douane Laboratorium en proces-verbaal van aanhouding. De rechtbank heeft het feit bewezen verklaard en de verdachte strafbaar geacht.

De verdediging heeft een beroep gedaan op psychische overmacht, stellende dat de verdachte, geconfronteerd met een ernstige ziekte, geen andere mogelijkheid zag om geld voor een operatie te verkrijgen dan door het smokkelen van drugs. De rechtbank heeft dit verweer verworpen, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de verdachte onder zodanige druk stond dat hij niet in staat was om zich van het plegen van het feit te onthouden.

De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ernstige ziekte en de wens om bij zijn familie in Suriname te zijn, in overweging genomen. Ondanks de ernst van het feit, heeft de rechtbank besloten om af te wijken van de gebruikelijke strafmaat en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 104 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven zodra de duur van de voorlopige hechtenis gelijk is aan de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801131-13
Uitspraakdatum: 13 januari 2014
Tegenspraak
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 januari 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Suriname,
thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. Veldhuis en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.A. Korfker, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 oktober 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 9 oktober 2013, met kenmerk 12059 X 13 (los opgenomen in het dossier);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 7 oktober 2013 (dossierparagraaf 2.3);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 4 oktober 2013 (dossierpagina 1.1).
3.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 oktober 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
5.1. Beroep op (psychische) overmacht
Door de verdediging is bepleit dat verdachte, geconfronteerd met zijn ernstige en progressieve ziekte, geen andere mogelijkheid zag om zeer snel geld bij elkaar te krijgen voor een operatie dan het smokkelen van drugs. Derhalve dient verdachte wegens (psychische) overmacht te worden ontslaan van alle rechtsvervolging
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht moet aannemelijk zijn dat betrokkene zich ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit onder zodanige (psychische) druk bevond dat van hem in redelijkheid niet gevergd kon worden dat hij zich onthield van de invoer van cocaïne. Uit hetgeen door (en namens) verdachte is aangevoerd, is het bestaan van dergelijk prangende omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Immers, over het stadium, de behandelmogelijkheden en progressiviteit van verdachtes ziekte ten tijde van het begaan van het feit is te weinig bekend geworden . Het is derhalve onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte ten tijde van het feit geen weerstand kon en hoefde te bieden tegen de druk die zijn ziekte op hem zou hebben gelegd.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van honderdvijftien (115) dagen met aftrek van de duur die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 3.886,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel, hetgeen overigens ook is beaamd door verdachte ter terechtzitting. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Voor een feit van deze aard en ernst acht de rechtbank louter een vrijheidsbenemende straf passend en geboden.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank evenwel – net als de officier van justitie – aanleiding om af te wijken van de straf die in gevallen met een soortgelijk ingevoerd gewicht pleegt te worden opgelegd. Reeds voor de behandeling ter terechtzitting is onder meer een faxbericht van het Kennemer Gasthuis d.d. 9 januari 2014 onder de aandacht van de rechtbank gebracht door de raadsvrouw, waarin staat dat verdachte prostaatkanker met uitzaaiingen in zijn botten heeft. Er lijkt, volgens de uroloog die het faxbericht heeft opgesteld, sprake van een progressief beeld, waarbij de levensverwachting gemiddeld tussen de zes maanden en de twee jaar bedraagt. De raadsvrouw heeft benadrukt dat dit een gemiddelde is en dat ten aanzien van verdachte de werkelijke levensverwachting aanzienlijk korter is. Ter zitting is ook gebleken dat het slecht gesteld is met de gezondheid van verdachte.
De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, namelijk dat zijn vrouw nog niet op de hoogte is van de huidige status van zijn ongeneeslijke ziekte en de voorspelde levensverwachting, en dat hij graag bij zijn familie in Suriname wil zijn om in hun bijzijn te kunnen sterven. Ter zitting heeft een medewerkster van de Dienst Terugkeer en Vertrek verklaard dat verdachte op korte termijn terug zou kunnen naar Suriname, indien voor hem een zogeheten “fit to fly” verklaring wordt verkregen. De rechtbank ziet in deze persoonlijke omstandigheden, die van zeer ernstige en dringende aard zijn, reden om sterk af te wijken van hetgeen in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van HONDERDVIER (104) DAGEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.C. Bannink, voorzitter,
mr. E.L. Grosheide en mr. M.W. Groenendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.M.A. Beckers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 januari 2014.
Mr. L.C. Bannink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.