Nu het beroep gegrond is, vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Artikel 2, derde lid, van het van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden van het forfaitaire tarief af te wijken. Eiseres heeft verzocht om toekenning van de integrale proceskosten omdat zij nu voor de tweede maal een procedure moet voeren over de invloed van de bouwbestemming van perceel [B] op de waarde in het economische verkeer.
De rechtbank dient derhalve voor het vaststellen van de hoogte van de proceskostenvergoeding allereerst de vraag te beantwoorden of voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand het forfaitaire tarief, zoals dat in de bijlage bij het Besluit is uitgewerkt, moet worden gebruikt of dat de integrale kosten moeten worden vergoed.
Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden.
Uit de parlementaire behandeling van de Wet kosten bestuurlijke voorprocedures blijkt dat de wetgever bij bijzondere omstandigheden denkt aan zeer schrijnende gevallen (TK 1999-2000, 27 024, nr. 3 (MvT), blz. 7). Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval geen sprake van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit. Niet kan worden gezegd dat verweerder door het niet volgen van de lijn van de uitspraak van Hof Amsterdam van 13 juni 1995 welke uitspraak betrekking had op de toepassing van een artikel in de Successiewet, en het vaststellen van de WOZ-waarde op
€ 3.081.000, ernstig onzorgvuldig of tegen beter weten in heeft gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van verweerder, hoewel onjuist, als pleitbaar kan worden beschouwd.
Nu van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit geen sprake is, dient voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand derhalve een forfaitaire kostenvergoeding te worden toegekend.