In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een directeur en aandeelhouder van twee vennootschappen, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de uitleg van een vaststellingsovereenkomst die was gesloten ter voorkoming van geschillen over de fiscale behandeling van onzakelijke transacties tussen eiser en zijn vennootschappen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen die door de Belastingdienst was opgelegd, en stelde dat de uitleg van de vaststellingsovereenkomst niet overeenkwam met de door de Belastingdienst gehanteerde interpretatie.
De rechtbank oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst bindend was en dat de uitleg van eiser niet in overeenstemming was met de duidelijke tekst van de overeenkomst. De rechtbank stelde vast dat de overeenkomst was gesloten om onduidelijkheden over fiscale gevolgen te voorkomen en dat eiser, als bedrijfseconoom met kennis van belastingzaken, had moeten begrijpen welke fiscale implicaties de overeenkomst met zich meebracht. De rechtbank concludeerde dat de aanslag, die was gebaseerd op een winstuitdeling, correct was vastgesteld en dat de bezwaren van eiser ongegrond waren.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, maar verlaagde de aanslag met een bedrag van € 8, omdat er een fout was gemaakt in de berekening van de winstuitdeling. De rechtbank vernietigde de eerdere uitspraak op bezwaar en gelastte dat de Belastingdienst het door eiser betaalde griffierecht vergoedt. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in vaststellingsovereenkomsten en de noodzaak voor partijen om zich aan deze afspraken te houden.