De beoordeling
14. De kantonrechter dient zich er vooreerst van te vergewissen of het verzoek verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
15. Het is de kantonrechter onvoldoende gebleken dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod tijdens ziekte. [werknemer] heeft zich op 12 december 2013 ziek gemeld. Pas op 24 maart 2014 heeft [werkgever] de bedrijfsarts ingeschakeld en [werknemer] is door de bedrijfsarts niet geschikt bevonden voor eigen of passend werk. Ook het UWV heeft op 20 mei 2014 geoordeeld dat per 24 maart 2014 er sprake is van een situatie waarbij er geen arbeidsmogelijkheden zijn. Bij gebreke van een andersluidend oordeel moet het er derhalve in rechte voor worden gehouden dat [werknemer] sinds 12 december 2013 en in ieder geval per 24 maart 2014 arbeidsongeschikt is voor het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden. Het ontbindingsverzoek is ingesteld nadat [werknemer] arbeidsongeschikt is geworden en de verwijten die [werkgever] aan het adres van [werknemer] maakt, hebben voor een (groot) deel van doen met de arbeidsongeschiktheid van [werknemer]. [werkgever] heeft de ziekmelding van [werknemer] in twijfel getrokken. Nu een verband tussen het ontbindingsverzoek en de arbeidsongeschiktheid van [werknemer] niet kan worden uitgesloten, heeft als uitgangspunt te gelden dat het verzoek moet worden afgewezen. Van voornoemd uitgangspunt kan slechts worden afgeweken als zich andere omstandigheden voordoen die een gewichtige reden voor ontbinding vormen.
16. [werkgever] stelt primair dat de handelwijze van [werknemer] een gewichtige reden in de vorm van een dringende reden oplevert.
17. Anders dan [werkgever] stelt, is het de kantonrechter niet gebleken dat [werknemer] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. Het enkele vermoeden van [werkgever] dat [werknemer] de aanbetalingen uit de kassa heeft weggenomen, levert geen dringende reden op voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [werkgever] heeft niet aannemelijk kunnen maken dat zij dit verwijt terecht aan [werknemer] maakt. Het verzoek wordt derhalve op deze grond afgewezen.
18. [werkgever] heeft voorts geen stukken overgelegd waaruit de ziekmelding van [werknemer] onterecht zou zijn gedaan, blijkt. Daarentegen staat vast dat zowel de bedrijfsarts als de verzekeringsarts van het UWV hebben geoordeeld dat [werknemer] niet geschikt is bevonden voor eigen of passend werk. Het verzoek wordt ook op deze grond afgewezen.
19. Dan de stelling van [werkgever] dat [werknemer] zonder haar toestemming tatoeages heeft gezet en daarbij een link heeft gelegd met het bedrijf van [werkgever] en derhalve de vergunning van [werkgever] op het spel heeft gezet. De kantonrechter is van oordeel dat [werkgever] ook op dit punt haar stellingen niet aannemelijk heeft gemaakt. [werknemer] heeft erkend dat zij één tatoeage heeft gezet en wel op de Tattoo Conventie Alkmaar. Zij heeft daarbij gesteld dat zij toestemming aan de heer[b] heeft gevraagd en dat hij akkoord is gegaan. [werkgever] heeft dit betwist. In een ontbindingsprocedure is, gezien het karakter van de procedure, in het algemeen geen gelegenheid voor het plegen van een uitvoering feitenonderzoek. Zonder nadere bewijsvoering, en daarvoor is in deze procedure geen plaats, is het niet mogelijk, gelet op het feit dat de stellingen van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan, vast te stellen dat [werkgever] geen toestemming heeft gegeven om een tatoeage te zetten.
Daar komt bij dat [werkgever] ter zitting heeft verklaard dat zij reeds in november 2013 op de Facebookpagina van [werknemer] een foto van [werknemer] op de Tattoo Conventie Alkmaar heeft gezien waarbij zij een tatoeage zette bij een klant. De kantonrechter is van oordeel dat, indien [werkgever] geen toestemming zou hebben gegeven voor het zetten van de tatoeage, het op de weg lag van [werkgever] als werkgever om een schriftelijke waarschuwing aan [werknemer] te geven. Gesteld noch gebleken is dat [werkgever] dit heeft gedaan.
20. Uit het voorgaande volgt dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheden op zichzelf noch in onderlinge samenhang bezien een dringende reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst kunnen opleveren.
21. Hoewel [werknemer] zich primair (nog steeds) op het standpunt stelt, dat het ontbindingsverzoek behoort te worden afgewezen, komt de kantonrechter op grond van de inhoud van de schriftelijke bescheiden en op grond van hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren is gekomen evenwel tot de slotsom dat de vertrouwensbreuk tussen partijen dermate groot is, dat elk perspectief op normalisatie van de arbeidsverhouding tussen partijen definitief is komen te ontbreken. De kantonrechter is dan ook van oordeel, dat in casu sprake is van gewichtige redenen, meer in het bijzonder van veranderingen in de omstandigheden, die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2014 zal worden ontbonden.
22. Vervolgens is aan de orde de beantwoording van de vraag of en zo ja welke vergoeding aan [werknemer] valt toe te kennen.
23. Naar het oordeel van de kantonrechter moet het ontstaan van de vertrouwensbreuk tussen partijen in belangrijke mate worden toegeschreven aan de wijze waarop [werkgever] op de ziekmelding van [werknemer] heeft gereageerd. Van [werkgever] had als werkgever in de eerste plaats verwacht mogen worden dat zij vanwege haar twijfel aan de ziekmelding van [werknemer] direct de bedrijfsarts had ingeschakeld. Dit heeft zij nagelaten. Zij heeft pas in maart 2014 de bedrijfsarts ingeschakeld. Ook heeft [werkgever] zich niet als een goed werkgever gedragen door zonder geldige reden de betaling van het salaris van [werknemer] op te schorten.
24. Gezien de ernst van de verwijten die [werkgever] kunnen worden gemaakt, is er aanleiding om [werknemer] een (relatief) hoge vergoeding ten laste van [werkgever] toe te kennen. Bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding heeft de kantonrechter eveneens laten meewegen dat de bescherming die de wet aan [werknemer] gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid biedt door de ontbinding van de arbeidsovereenkomst teniet wordt gedaan.
25. Met het oog op alle (overige) omstandigheden van het geval, waaronder gemelde duur van de arbeidsovereenkomst (te weten twee jaar), de leeftijd en het salaris van [werknemer], haar perspectieven op de arbeidsmarkt, komt de kantonrechter een ontbindingsvergoeding van € 2.000,- bruto ten laste van [werkgever] billijk voor.
26. Op de voet van artikel 7:685 lid 9 BW worden partijen van de voorgenomen beslissing in kennis gesteld en is [werkgever] bevoegd het verzoek binnen hierna te noemen termijn in te trekken.
27. Er zijn termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren. Ingeval [werkgever] evenwel haar verzoek intrekt, zal zij de proceskosten van [werknemer] dienen te dragen.