ECLI:NL:RBNHO:2014:6273

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
3041181 - OA VERZ 14-47
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 juli 2014 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure tussen [werkgever] en [werknemer]. [werkgever] had op 1 mei 2014 een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, met als argumenten onder andere vermoedens van verduistering door [werknemer] en het in diskrediet brengen van de winkel. [werknemer] had zich op 12 december 2013 ziek gemeld en was sindsdien niet meer in staat om te werken. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 juni 2014, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een verband bestaat tussen het ontbindingsverzoek en de arbeidsongeschiktheid van [werknemer], wat een opzegverbod met zich meebrengt. De rechter oordeelde dat de verwijten van [werkgever] niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen dringende reden was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Desondanks concludeerde de kantonrechter dat de vertrouwensbreuk tussen partijen zo groot was dat de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2014 ontbonden moest worden. Tevens werd aan [werknemer] een ontbindingsvergoeding van € 2.000,- bruto toegekend, omdat [werkgever] zich niet als een goed werkgever had gedragen door de ziekmelding in twijfel te trekken en het salaris op te schorten. De proceskosten werden gecompenseerd, met de voorwaarde dat [werkgever] deze zou dragen indien zij haar verzoek introk.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr/repnr.: 3041181 \ OA VERZ 14-47 (PA)
Uitspraakdatum: 9 juli 2014

Beschikking in de zaak van:

[naam verzoeker], handelende onder de naam [werkgever] wonende te [woonplaats]

verzoekende partij
verder ook te noemen: [werkgever]
gemachtigde: mr. R. Kiewitt, advocaat te Alkmaar
[toevoeg.nr.: [nummer]]
tegen

[naam verweerder] wonende te [plaats]

verwerende partij
verder ook te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. R.J. van Velzen, advocaat te Alkmaar.

Het procesverloop

1. [werkgever] heeft op 1 mei 2014 een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen haar en [werknemer]. Daar heeft [werknemer] bij verweerschrift op gereageerd. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juni 2014. Voor [werkgever x] zijn verschenen [A] en [B], bijgestaan door mr. Kiewitt. [werknemer] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Velzen. Partijen hebben hun standpunt ter zitting toegelicht, [werkgever] mede aan de hand van pleitnotities. Met het oog op de zitting heeft [werkgever] bij brieven van 20 juni 2014, 23 juni 2014 en 24 juni 2014 nog nadere stukken overgelegd. Vervolgens is bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

De uitgangspunten

2. [werknemer], geboren op [datum], is 10 augustus 2012 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) [werkgever] in de functie van algemeen medewerker. De arbeidsovereenkomst van [werknemer] eindigt op 9 augustus 2015. Het laatstgenoten brutoloon per maand bedraagt € 1.167,40, exclusief vakantietoeslag.
3. Op 25 november 2013 heeft er de Tattoo Conventie Alkmaar plaatsgevonden. [werknemer] heeft op deze conventie een tatoeage gezet bij een vriendin. Op de Facebookpagina van [werknemer] staat een foto waarop zij de bewuste tatoeage zet op de Tattoo Conventie Alkmaar.
4. Op 12 december 2013 heeft [werknemer] zich ziek gemeld. [werknemer] heeft sindsdien als gevolg van ziekte voor [werkgever] geen werkzaamheden meer verricht.
5. Op 31 maart 2014 heeft [werkgever] aangifte gedaan bij de Politie Noord-Holland tegen [werknemer] wegens onder meer verduistering.
6. [werknemer] heeft op 16 mei 2014 aangifte gedaan tegen [werkgever] bij de Politie Noord-Holland wegens het doen van een valse aangifte ter zake verduistering.
7. [werknemer] heeft [werkgever] in kort geding gedagvaard en kort samengevat betaling van het salaris gevorderd. Bij vonnis van 18 maart 2014 in kort geding tussen partijen gewezen, heeft de kantonrechter te Alkmaar de vorderingen van [werknemer] toegewezen.
8. [werknemer] heeft op 24 maart 2014 voor het eerst met de bedrijfsarts gesproken sinds haar ziekmelding op 12 december 2013. In het verslag van de bedrijfsarts staat onder meer het volgende:

(…) De klachten berusten naar mijn oordeel op ziekte en leiden tot de volgende beperkingen: fors persoonlijk en sociaal functioneren: Werknemer wordt adequaat behandeld voor de klachten. (…).Mw is op dit moment niet geschikt voor eigen of passend werk. (…)Naast bovengenoemd medisch oordeel geef ik partijen het advies om zoals te doen gebruikelijk bij dit soort arbeidsconflicten mediation in te zetten. (…)
9. Op 24 april 2014 heeft [werkgever] een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Het UWV heeft op 20 mei 2014 onder meer geoordeeld dat “
er op 24 maart 2014 sprake was/is van een situatie waarbij er geen arbeidsmogelijkheden zijn. Er is sprake van tijdelijk geen duurzaam benutbare mogelijkheden.

Het geschil

10. [werkgever] heeft verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op de kortst mogelijke termijn wegens gewichtige redenen, primair bestaande uit een dringende reden en subsidiair bestaande uit een verandering in de omstandigheden, zonder toekenning van een vergoeding aan [werknemer], met veroordeling van [werknemer] in de kosten van dit geding.
11. [werkgever] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij het vermoeden heeft dat [werknemer] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. Daarnaast heeft [werknemer], zonder toestemming van [werkgever] en na sluitingstijd van de winkel, piercings en tatoeages gezet en daarbij materiaal en apparatuur van [werkgever] gebruikt. [werknemer] heeft daarbij de vergunning van [werkgever] op het spel gezet en de reputatie van de winkel in diskrediet gebracht. Voorts heeft [werkgever] van meet af aan de ziekte van [werknemer] in twijfel getrokken. Tot slot heeft [werknemer] inbreuk gemaakt op de intellectuele eigendom van [werkgever] door foto’s van [werkgever] op haar eigen Facebookpagina. Gelet hierop is Tattoo Respect van mening dat er sprake is van een dringende reden die vergt dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn wordt ontbonden. Subsidiair stelt Tattoo Respect dat zij het vertrouwen in een vruchtbare samenwerking met [werknemer] heeft verloren.
12. Het verweer van [werknemer] strekt primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair tot toewijzing van het verzoek onder toekenning van een vergoeding aan [werknemer] ten laste van [werkgever] ter grootte van het salaris over de resterende duur van de arbeidsovereenkomst.
13. [werknemer] heeft daartoe aangevoerd dat de door [werkgever] geuite verwijten gezochte verwijten zijn. De twijfels van [werkgever] ter zake het ziek zijn van [werknemer] zijn door de bedrijfsarts en het UWV weerlegd. De overige verwijten van de zijde van [werkgever] zijn niet onderbouwd, laat staan aannemelijk gemaakt. De foto’s op de Facebookpagina van [werknemer] zijn afkomstig uit de tijd dat zij bij een vorige werkgever, onder diens verantwoordelijkheid, enkele piercings had gezet. Verder stelt [werknemer] dat zij op de Tattoo Conventie Alkmaar slechts eenmaal, met toestemming van Tattoo Respect, bij een vriendin een tatoeage heeft gezet. [werknemer] is dan ook van mening dat het verzoek dient te worden afgewezen. Ook houdt het verzoek verband met het opzegverbod tijdens ziekte en daarom dient het verzoek eveneens te worden afgewezen. Subsidiair, indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [werknemer] om een vergoeding, zoals hiervoor weergegeven.

De beoordeling

14. De kantonrechter dient zich er vooreerst van te vergewissen of het verzoek verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
15. Het is de kantonrechter onvoldoende gebleken dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod tijdens ziekte. [werknemer] heeft zich op 12 december 2013 ziek gemeld. Pas op 24 maart 2014 heeft [werkgever] de bedrijfsarts ingeschakeld en [werknemer] is door de bedrijfsarts niet geschikt bevonden voor eigen of passend werk. Ook het UWV heeft op 20 mei 2014 geoordeeld dat per 24 maart 2014 er sprake is van een situatie waarbij er geen arbeidsmogelijkheden zijn. Bij gebreke van een andersluidend oordeel moet het er derhalve in rechte voor worden gehouden dat [werknemer] sinds 12 december 2013 en in ieder geval per 24 maart 2014 arbeidsongeschikt is voor het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden. Het ontbindingsverzoek is ingesteld nadat [werknemer] arbeidsongeschikt is geworden en de verwijten die [werkgever] aan het adres van [werknemer] maakt, hebben voor een (groot) deel van doen met de arbeidsongeschiktheid van [werknemer]. [werkgever] heeft de ziekmelding van [werknemer] in twijfel getrokken. Nu een verband tussen het ontbindingsverzoek en de arbeidsongeschiktheid van [werknemer] niet kan worden uitgesloten, heeft als uitgangspunt te gelden dat het verzoek moet worden afgewezen. Van voornoemd uitgangspunt kan slechts worden afgeweken als zich andere omstandigheden voordoen die een gewichtige reden voor ontbinding vormen.
16. [werkgever] stelt primair dat de handelwijze van [werknemer] een gewichtige reden in de vorm van een dringende reden oplevert.
17. Anders dan [werkgever] stelt, is het de kantonrechter niet gebleken dat [werknemer] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. Het enkele vermoeden van [werkgever] dat [werknemer] de aanbetalingen uit de kassa heeft weggenomen, levert geen dringende reden op voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [werkgever] heeft niet aannemelijk kunnen maken dat zij dit verwijt terecht aan [werknemer] maakt. Het verzoek wordt derhalve op deze grond afgewezen.
18. [werkgever] heeft voorts geen stukken overgelegd waaruit de ziekmelding van [werknemer] onterecht zou zijn gedaan, blijkt. Daarentegen staat vast dat zowel de bedrijfsarts als de verzekeringsarts van het UWV hebben geoordeeld dat [werknemer] niet geschikt is bevonden voor eigen of passend werk. Het verzoek wordt ook op deze grond afgewezen.
19. Dan de stelling van [werkgever] dat [werknemer] zonder haar toestemming tatoeages heeft gezet en daarbij een link heeft gelegd met het bedrijf van [werkgever] en derhalve de vergunning van [werkgever] op het spel heeft gezet. De kantonrechter is van oordeel dat [werkgever] ook op dit punt haar stellingen niet aannemelijk heeft gemaakt. [werknemer] heeft erkend dat zij één tatoeage heeft gezet en wel op de Tattoo Conventie Alkmaar. Zij heeft daarbij gesteld dat zij toestemming aan de heer[b] heeft gevraagd en dat hij akkoord is gegaan. [werkgever] heeft dit betwist. In een ontbindingsprocedure is, gezien het karakter van de procedure, in het algemeen geen gelegenheid voor het plegen van een uitvoering feitenonderzoek. Zonder nadere bewijsvoering, en daarvoor is in deze procedure geen plaats, is het niet mogelijk, gelet op het feit dat de stellingen van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan, vast te stellen dat [werkgever] geen toestemming heeft gegeven om een tatoeage te zetten.
Daar komt bij dat [werkgever] ter zitting heeft verklaard dat zij reeds in november 2013 op de Facebookpagina van [werknemer] een foto van [werknemer] op de Tattoo Conventie Alkmaar heeft gezien waarbij zij een tatoeage zette bij een klant. De kantonrechter is van oordeel dat, indien [werkgever] geen toestemming zou hebben gegeven voor het zetten van de tatoeage, het op de weg lag van [werkgever] als werkgever om een schriftelijke waarschuwing aan [werknemer] te geven. Gesteld noch gebleken is dat [werkgever] dit heeft gedaan.
20. Uit het voorgaande volgt dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheden op zichzelf noch in onderlinge samenhang bezien een dringende reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst kunnen opleveren.
21. Hoewel [werknemer] zich primair (nog steeds) op het standpunt stelt, dat het ontbindingsverzoek behoort te worden afgewezen, komt de kantonrechter op grond van de inhoud van de schriftelijke bescheiden en op grond van hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren is gekomen evenwel tot de slotsom dat de vertrouwensbreuk tussen partijen dermate groot is, dat elk perspectief op normalisatie van de arbeidsverhouding tussen partijen definitief is komen te ontbreken. De kantonrechter is dan ook van oordeel, dat in casu sprake is van gewichtige redenen, meer in het bijzonder van veranderingen in de omstandigheden, die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2014 zal worden ontbonden.
22. Vervolgens is aan de orde de beantwoording van de vraag of en zo ja welke vergoeding aan [werknemer] valt toe te kennen.
23. Naar het oordeel van de kantonrechter moet het ontstaan van de vertrouwensbreuk tussen partijen in belangrijke mate worden toegeschreven aan de wijze waarop [werkgever] op de ziekmelding van [werknemer] heeft gereageerd. Van [werkgever] had als werkgever in de eerste plaats verwacht mogen worden dat zij vanwege haar twijfel aan de ziekmelding van [werknemer] direct de bedrijfsarts had ingeschakeld. Dit heeft zij nagelaten. Zij heeft pas in maart 2014 de bedrijfsarts ingeschakeld. Ook heeft [werkgever] zich niet als een goed werkgever gedragen door zonder geldige reden de betaling van het salaris van [werknemer] op te schorten.
24. Gezien de ernst van de verwijten die [werkgever] kunnen worden gemaakt, is er aanleiding om [werknemer] een (relatief) hoge vergoeding ten laste van [werkgever] toe te kennen. Bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding heeft de kantonrechter eveneens laten meewegen dat de bescherming die de wet aan [werknemer] gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid biedt door de ontbinding van de arbeidsovereenkomst teniet wordt gedaan.
25. Met het oog op alle (overige) omstandigheden van het geval, waaronder gemelde duur van de arbeidsovereenkomst (te weten twee jaar), de leeftijd en het salaris van [werknemer], haar perspectieven op de arbeidsmarkt, komt de kantonrechter een ontbindingsvergoeding van € 2.000,- bruto ten laste van [werkgever] billijk voor.
26. Op de voet van artikel 7:685 lid 9 BW worden partijen van de voorgenomen beslissing in kennis gesteld en is [werkgever] bevoegd het verzoek binnen hierna te noemen termijn in te trekken.
27. Er zijn termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren. Ingeval [werkgever] evenwel haar verzoek intrekt, zal zij de proceskosten van [werknemer] dienen te dragen.

De beslissing

De kantonrechter:
Bepaalt dat de termijn, waarbinnen [werkgever] haar verzoek zal kunnen intrekken [i.c. door middel van een schriftelijke mededeling (eventueel bij faxbericht) aan de griffier en in afschrift aan de (gemachtigde van de) wederpartij], zal lopen tot en met
31 juli 2014.
Voor het geval [werkgever] haar verzoek niet binnen die termijn zal hebben ingetrokken:
Ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2014
Kent aan [werknemer] ten laste van [werkgever] een vergoeding toe van € 2.000,- bruto.
Bepaalt dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Wijst het meer of anders verzochte af.
Voor het geval [werkgever] haar verzoek binnen die termijn zal hebben ingetrokken:
Veroordeelt [werkgever] in de proceskosten, die aan de zijde van [werknemer] worden vastgesteld op € 400,-- voor salaris gemachtigde, waarover [werkgever] geen BTW verschuldigd is.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 9 juli 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter